Studenten uit gezinnen die door bijvoorbeeld een scheiding niet meer intact zijn gaan vaker op kamers dan andere studenten. Dat blijkt uit onderzoek van UvA-sociologen Lonneke van den Berg en Ruben van Gaalen.
Het was al bekend dat jongeren die uit een gezin komen waarin de ouders niet bij elkaar zijn eerder op zichzelf gaan wonen, zegt Van den Berg. ‘Wij wilden weten of dat ook zo was bij studenten en we vonden daar een soortgelijk verschil.’ Hoewel Van den Berg en Van Gaalen een analyse maakten van registerdata kunnen ze op basis van eerdere onderzoeken wel redenen aandragen voor dat verschil.
Stiefouders
‘Met name stiefouders spelen een grote rol,’ zegt ze. ‘Vaak veranderen de sociale relaties in het ouderlijk huis door de komst van een stiefouder. Dat kan een reden zijn voor jongeren om daar te vertrekken.’ Een andere mogelijke verklaring is dat deze studenten vaak al eerder zijn verhuisd en daardoor niet echt binding met een buurt of een dorp hebben.’
Het inkomen van de ouders speelt op twee manieren een rol, vertelt Van den Berg. ‘Studenten uit rijkere gezinnen gaan eerder op kamers omdat ze over het algemeen meer middelen hebben, maar ook kinderen uit de lagere inkomensgroepen gaan eerder op kamers,’ zegt ze. ‘Dat kan er bijvoorbeeld mee te maken hebben dat ze thuis weinig ruimte voor zichzelf hebben en misschien ook minder ruimte om te studeren.’
Problemen door leenstelsel
Volgens Van den Berg is het ‘goed om te beseffen dat veel studenten uit lagere inkomensgroepen graag wel behoefte hebben om uit huis te gaan, maar problemen kunnen krijgen door het leenstelsel’. Ze hoopt dat er een vervolgonderzoek komt naar hun problemen.
Het artikel van Van den Berg en Van Gaalen verschijnt aanstaande vrijdag in vaktijdschrift Demos.