Internationalisering wordt teveel gepresenteerd als een vanzelfsprekendheid, terwijl het een politieke keuze is, vindt UvA-docent Josse de Voogd. ‘Onderzoek en onderwijs in eigen taal, dat lijkt me een fundamenteel mensenrecht.’
Internationalisering raast door de academia. Na het onderzoek en de masterstudies worden nu zelfs bacheloropleidingen aan het Engels onderworpen. Het leidt tot uitsluiting en een eenzijdige blik op ons land en de wereld. Er loopt een diepe kloof in de samenleving tussen kosmopolieten en de rest. De universiteit moet deze kloof bestuderen in plaats van vergroten.
Buzzwords
Internationalisering is helemaal hot. Universitaire folders, ‘missies’ en beursaanvragen, alles is vergeven van de internationale buzzwords. Volledig Nederlandse colleges van bestuur vergaderen in het Engels, Tilburgse bibliotheekmedewerkers dreigen ontslagen te worden als ze Nederlands spreken en universiteiten zeggen ‘wereldburgers’ op te willen leiden. Voor tweedaags overleg vliegt men de aarde over en onlogische internationale samenwerkingen worden opgetuigd. Een mededocent vindt een groep negentienjarige studenten niet wereldwijs, want niemand is in Manilla of Delhi geweest.
Op de werkvloer wordt over internationale ervaringen gepraat alsof het om de juiste Nikes op de middelbare school gaat. Kosmopolitisme lijkt hét statussymbool van de hoogopgeleide stedeling. De rode loper wordt uitgelegd voor de binnenlandse en buitenlandse ‘hypermobielen’ en de rest heeft zich maar aan te passen. Ondertussen koerst de samenleving een heel andere kant op. De kloof tussen de kosmopoliet en de rest is immens. Globalisering lijkt over haar hoogtepunt heen en overal breken nationalistische revoltes uit. Wie jarenlang de voorhoede was kan morgen ineens de achterhoede blijken te zijn.
There is no alternative
Teveel worden internationalisering en verengelsing als iets onvermijdelijks gepresenteerd. Terwijl het gewoon een keuze is, met winnaars en verliezers tot gevolg. Persoonlijke voorkeuren en wensdenken worden vertaald in ‘noodzakelijk’ beleid. Men praat elkaar na in een sfeer van Tina (There Is No Alternative). Iets vergelijkbaars hebben we gezien bij de bankiers. Dat de samenleving de bonuscultuur onacceptabel vond werd niet gezien, want onderling vonden ze het normaal. Maar het is niet normaal, en een Engelstalige bachelor is ook niet normaal.
Internationalisering wordt in de universitaire wereld ten onrechte als iets a-politieks gepresenteerd, terwijl het gaat om een explosief en fundamenteel vraagstuk dat tot diepe verdeeldheid leidt in de samenleving. Universiteiten, nota bene gefinancierd met gemeenschapsgeld, kiezen teveel partij in dit maatschappelijke conflict en dwingen kosmopolitisme af. Te makkelijk wordt beweerd dat internationalisering goed is voor de kwaliteit en dat het nodig zou zijn vanwege een internationale arbeidsmarkt. Alsof we tot nu toe prutswerk hebben verricht, een Nederlandstalige bachelor onze talenkennis zou vernietigen en globalisering niet al eeuwen bestaat.
Op die internationale arbeidsmarkt valt een hoop af te dingen. Als negentienjarige studenten ontwikkelingsstudies wilden we inderdaad allemaal secretaris van de VN worden, maar in werkelijkheid werkt bijna iedereen in Nederland. En planologie leidt gewoon ambtenaren op voor de gemeente Etten-Leur. Wie wel in het buitenland wil en kan werken krijgt alle kansen en redt zichzelf prima.
Bubbel
Over de grenzen kijken is van onschatbare waarde en juich ik toe. Zo leerde ik Spaans en kreeg ik een mooie dwarsdoorsnede te zien van de Costaricaanse en Chileense samenleving. Maar de huidige internationalisering neemt een heel andere wending, namelijk die van vervreemding en gelijkschakeling. Zodra men een voet binnen de universiteit zet belandt men in een internationale zone die is opgestegen uit het moederland. En die zone ziet er op een Engelstalige campus in Chili vrijwel hetzelfde uit. Terwijl er meer en meer belang wordt gehecht aan internationale ervaring, wordt deze ervaring paradoxaal genoeg juist minder waard. Inmiddels lijkt een halfjaartje Almelo een grotere cultuurschok dan een semester New York.
Een kenmerk van globalisering is immers toenemende verschillen bínnen landen en minder verschil tussen landen. Overal lijken de progressief liberale academische elites op elkaar. Er is diversiteit in kleur en accent, maar slechts beperkt in gedachten. Men kan zich ‘veilig’ wereldburger voelen. De moeizamere integratie van de lageropgeleide migrant, die vaak wat meer van ons verschilt, moet de rest van de samenleving maar zien op te lossen. De afzondering van de samenleving wordt verder versterkt door de impact van het Engels op de keuze van studie- en onderzoeksonderwerpen.
Laatst bespraken we een vak dat Engelstalig wordt en waarbij een buitenlandse student een groep Nederlandse studenten moet begeleiden bij een onderzoekje. Al snel werd er voorgesteld om vanwege de taal te focussen op thema’s als expats en toeristen en viel 99% van Nederland af als onderzoeksgebied. Het ‘saaie’ midden waar de gemiddelde Nederlander woont blijft buiten beeld, totdat het verkiezingsdag is en de ‘bubble’ zich weer rot schrikt. We moeten er voor waken studenten op te leiden die het land gaan besturen maar het nauwelijks meer kennen.
Uitsluiting
Te weinig wordt gerealiseerd dat Engelstalig onderwijs en internationalisering uitsluiting in de hand werken. Natuurlijk beginnen kinderen met kosmopolitische ouders die veel reizen en taalcursussen bekostigen al met een voorsprong. De huidige internationalisering betekent dat een groot deel van het Nederlandse personeel wordt verdrongen door expats. Daartegenover staan Nederlanders die naar het buitenland kunnen. Maar dat is een nieuwe drempel, die mensen uitsluit omdat ze het niet willen of kunnen (denk aan zorg voor ouders en kinderen) en alleen de hypermobiele kosmopolieten doorlaat, inclusief hun kijk op de wereld. Verder is het natuurlijk hypocriet dat we richting de laagopgeleide migrant zo kritisch zijn over taalvaardigheid en de slimste koppen van de wereld van diezelfde eisen vrijgesteld zijn. Bovendien leidt verengelsing tot uitsluiting op basis van taalvaardigheid. Een talenknobbel is iets heel anders dan kennis over het vakgebied. Ik haalde tienen voor aardrijkskunde en geschiedenis en lage cijfers voor de talen.
Als tiener zat ik liever achter de planologieboeken dan naar een Engelse serie te kijken. Waarschijnlijk hadden we veel grote namen van (verstrooide) professors nooit gekend als ze langs de huidige kosmopolitische meetlat waren gelegd. Onderzoek en onderwijs in eigen taal, dat lijkt me een fundamenteel mensenrecht. Daar overheen walsen is totalitair en menig burgeroorlog is er om begonnen. De vrijheid om je precies en genuanceerd te kunnen uitdrukken, dat moet niet zomaar overboord. We worden gedwongen ons aan te passen aan iets dat als onvermijdelijk wordt gepresenteerd maar het niet is, en dat voelt niet goed. En precies dat sentiment lijkt een belangrijke rol te spelen bij die populistische revoltes.
Josse de Voogd is docent aan de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies en brengt als zelfstandig onderzoeker stemgedrag en maatschappelijke scheidslijnen in kaart.