Oudstadsbestuurder Stephan Steinmetz onderzocht de geschiedenis van Asterdorp, een ommuurd wijkje in Amsterdam Noord waar in de jaren twintig en dertig ‘asocialen’ woonden onder toezicht. Hij schreef er een toegankelijk boek over, waar hij ook op promoveerde.
Het begon met een paar archiefdozen van de gemeentelijke Woningdienst waar Stephan Steinmetz (1956) in het begin van de jaren tachtig werkte. De dozen met documenten over de ‘sociaal achterlijken’ die in Asterdorp waren ondergebracht stonden op de nominatie weggegooid te worden. Steinmetz wierp er een blik op, raakte geboeid, en besloot de papieren mee naar huis te nemen.
Hij ging meer uitzoeken over het buurtje waar tussen 1927 en 1940 enkele duizenden mensen hadden gewoond. Met zijn partner Antje Dijk interviewde hij zestien voormalige bewoners, die hadden gereageerd op een advertentie in een huisaanhuisblad.
Dat onderzoek leidde tot een boekje voor ambtenaren van de Woningdienst, oplage driehonderd. Later studeerde Dijk af op min of meer hetzelfde materiaal. Maar de geschiedenis van Asterdorp bleef voor het grote publiek verborgen.
Een paar jaar geleden besloot Steinmetz het dossier te heropenen. Hij was inmiddels, na onder andere stadsdeelvoorzitter van Zeeburg te zijn geweest, werkzaam als adviseur, onderzoeker en consultant voor overheden. Maar door de crisis hadden overheden minder geld voor advies van buiten, en Steinmetz had tijd over. En hij hoorde via via dat documentairemaakster Saskia van den Heuvel bezig was met twee documentaires over Asterdorp.
Steinmetz: ‘Ik ben opnieuw gaan kijken in het gemeentearchief. Dat was nu veel beter ontsloten dan in de jaren tachtig. Met hulp van archivarissen kon ik eigenlijk alles vinden wat ik zocht: brieven, rapporten, alle politiek interessante documenten.’
Semigevangenis
De belangstelling was wel te verklaren. Asterdorp was zeker in het begin een paradepaardje van het sociaaldemocratische stadsbestuur. Hier zouden mensen worden gehuisvest die niet in staat werden geacht zelfstandig in een huurhuis te wonen. Ze hadden vaak huurachterstand, maar ook waren er aanmerkingen op hun levensstijl, hun onderlinge omgang en hun hygiëne. Op Asterdorp zouden ze ‘met grote liefde en eindeloos geduld’ maar wel onder toezicht van een opzichter en afgezonderd van de rest van de bewoonde wereld worden opgevoed tot eerzame, nette en propere huurders, aldus de directeur van de Woningdienst Arie Keppler. Hij was de drijvende kracht achter Asterdorp, waarbij hij steun genoot van zijn zwager, wethouder Floor Wibaut. Uiteindelijk woonden meer dan vierhonderd gezinnen kortere of langere tijd in wat Steinmetz tijdens een gesprek als een ‘semigevangenis’ omschrijft.
Steinmetz: ‘Ik wilde precies uitzoeken hoe het zat en wat de overheid dreef om met zoveel macht mensen etiketten te willen opplakken. Ik hield me ermee bezig vanuit weerstand tegen het idee van verheffing en het paternalisme dat daaraan verbonden is. De een bepaalt hoe de ander zich moet gedragen, maar kijkt niet naar zichzelf. Wibaut had een minnares, maar als een bewoner van Asterdorp vreemd zou gaan, was dat plat en afkeurenswaardig geweest.’
Gaandeweg dijde het onderzoek uit. Steinmetz dacht erover er een proefschrift van te maken. ‘Je hebt er niets aan, maar het is wel leuk. Ik kwam vorig jaar maart Meindert Fennema tegen op een verjaardagsfeestje. Hij zei: “Dat is interessant, daar moet je op promoveren, bij mij. Dan moet je morgen een opzet inleveren.”’
Dat was geen probleem voor Steinmetz, omdat hij al bezig was. ‘Binnen een week hebben we die opzet in de steigers gezet. Het goede van een proefschriftversie is dat je beter gaat nadenken. Ik begon met een zekere vooringenomenheid. Maar de begeleiders [naast emeritus hoogleraar Fennema bijzonder hoogleraar Arnold Reijndorp, red.] hielpen me om de zaken ook van de andere kant te bekijken en geen oordelen vooraf te vellen. Ik kwam niet tot een andere slotsom, maar ik kon wel beter verklaren waarom er op die manier gehandeld werd. Het werd genuanceerder.’
Loop naar je moer
Steinmetz’ boek voldoet niet aan de negatieve clichés van een proefschrift. Het is allesbehalve taai, dor of theoretisch. Een bewuste keuze, zegt hij. ‘De vraag was of er een bijdrage moest komen aan internationale wetenschappelijke discussies over straatleven, de omgang met ontoelaatbaren en dergelijke. Ik heb in overleg met de promotoren besloten om dat niet te doen. Het is van wetenschappelijk nut, zeiden ze, als in een casestudy grondig wordt uitgezocht wat er gebeurd is. Anderen kunnen er wellicht op een abstracter niveau hun voordeel mee doen. Moet een proefschrift binnen een theoretisch debat iets toevoegen? Het nadeel is dat in dergelijke proefschriften een hoekje wordt gezocht dat net afwijkt van andere theorieën. Ik zag daar het nut niet van en ik vind het niet leuk. Ik ga liever concreet zoveel mogelijk uitzoeken.’
Promotor Fennema vertelt dat wel is aangedrongen op meer theorie in het proefschrift, maar vanwege het tamelijk strakke tijdschema van de auteur is het daar niet van gekomen. Fennema vindt dat het gebrek aan theorie ruimschoots wordt gecompenseerd door andere kwaliteiten van het werk: ‘Hij had uniek materiaal, zelf gered van de papierversnipperaar, hij combineerde archiefonderzoek met interviews en heeft een overtuigend beeld geschetst van de context.’
In de commissie was er discussie over het proefschrift, een lid stemde tegen vanwege het gebrek aan theoretische onderbouwing, aldus Fennema. ‘Er is altijd wel wat,’ relativeert hij. ‘Er zijn ook wel eens proefschriften waarbij ik me afvraag of de promovendus wel kan schrijven.’
Daar is in dit geval geen twijfel over. Het is een levendig boek geworden, met interessante karakters als de eigengereide topambtenaar Arie Keppler, en met veel aandacht voor de bewoners met hun grote gezinnen, hun ellende en hun vreugde, de armoede, onderlinge ruzies en de opvoedkundige lessen van de opzichter. ‘Loop naar je moer’ mochten ze niet zeggen, herinnert een van de bewoners zich in het boek. ‘Loop naar je moerbeiboompje,’ moesten we daarvan maken.’
Als schrijver leeft Steinmetz zich erg in zijn personages in. Als Jonas Groenteman, voorzitter van de bewonersvereniging van Asterdorp, zich opmaakt voor een toespraak bij de Communistische Partij Holland beschrijft Steinmetz dat hij vast wel zenuwachtig was.
‘Dat is discutabel,’ erkent hij. ‘Ik ben er wel voorzichtig mee geweest. Er zit een stukje verbeelding in, maar dat heb ik toegevoegd op het moment dat ik zeker was van de omstandigheden. Ik wist dat hij ruzie had met de opzichter, hij had woorden gehad met zijn vrouw. Ik heb krantenartikelen, gezinsrapporten en interviews, soms ook dagboeken van de opzichter. Het kan eigenlijk niet anders dan dat hij zenuwachtig was.’
Staatsopvoeding
Onzekerheid is er niet alleen over de gevoelens van de personages, zegt Steinmetz. ‘Je weet heel veel niet zeker, ook niet of het verslag in de krant klopt, of wat een opzichter schreef juist is, of mensen in een interview de waarheid spreken. Elke bron is onzeker.’
Maar voor de geschiedenis van Asterdorp was er wel veel materiaal. ‘Het geluk was dat het goed gedocumenteerd was, omdat het een onderwerp was van speciaal beleid. Wat elders in Amsterdamse arbeidsbuurten gebeurde is niet gedocumenteerd of niet makkelijk toegankelijk.’
De actuele waarde van dit onderzoek is volgens Steinmetz niet ver te zoeken. De neiging van de overheid om burgers te willen opvoeden is gebleven, ook na Asterdorp. Toen hij in de jaren negentig stadsdeelvoorzitter in Zeeburg was, werd daar de term ‘probleemaccumulatiegebied’ op geplakt. ‘Het was hier van groot belang dat het onderwijs verbeterd werd, en de veiligheid. De huisvesting werd al aangepakt. Ik wilde het zo zakelijk mogelijk doen, niet zo moreel mogelijk. Ik ben aanhanger van de opvatting dat de omstandigheden verbeterd moeten worden. De overheid heeft de neiging om een stap te ver te gaan, als een rupsjenooitgenoeg aan te dringen op het gewenste gedrag. Gezond eten, je buurvrouw helpen, opvoeden. Dat gaat altijd richting het ideaal van de mensen die macht hebben. Maar wat is er mis mee als mensen kiezen voor eenzaamheid, voor elke dag patat? De overheid moet niet tot staatsopvoeding overgaan.’