Een ticket uit 1894, Victoriaanse kostuums en een miniatuur van de Stadsschouwburg: de theatercollectie van het Allard Pierson bestaat honderd jaar. Dit jubileum trapt het museum af met een expositie van schouwburgschilder Martin Monnickendam, die het publiek uit de twintigste eeuw op doek vereeuwigde. Wie waren de toeschouwers in een tijd waarin ‘de planken’ nog niet werden gesubsidieerd?
Een jonge vrouw kijkt door een verrekijkertje, een ander leunt over de balustrade en weer een ander kijkt vol verwachting voor zich uit. Het lijkt alsof de vrouwen door een sleutelgaatje zijn geschilderd, maar ze zitten in een loge, een soort apart balkonnetje, kijkend naar het toneel in, waarschijnlijk, de Stadsschouwburg Amsterdam zo’n honderd jaar terug.
Het schilderij uit 1922 is geschilderd door Martin Monnickendam (1874-1943) en vormt een van de tientallen werken van zijn hand die tentoongesteld wordt bij de aftrap van het honderdjarig jubileum van de theatercollectie van het Allard Pierson. Die collectie bestaat uit rekwisieten, kostuums en andere theater-curiosa zoals een leeuwenpak van Freek de Jonge (zie kader). De nieuwe tentoonstelling zoomt specifiek in op het werk van Monnickendam die honderd jaar geleden de theaterbezoekers op doek vereeuwigde. De tentoonstelling is vanaf 15 november te bezoeken.
Conservator Hans van Keulen maakte de tentoonstelling samen met theaterwetenschapper Rob van der Zalm. Van Keulen: ‘De tentoonstelling Publiek in beeld door Martin Monnickendam neemt ons terug in de tijd. Publiek is haast onlosmakelijk verbonden met toneel. Hoe dat er honderdjaar geleden uitzag, is weinig over bekend. Er waren weinig foto’s, laat staan van het publiek. Maar het werk van Monnickendam geeft ons een idee.’
De tentoonstelling Publiek in beeld door Martin Monnickendam is onderdeel van de viering van het honderdjarig bestaan van Allard Pierson’s theatercollectie. Maar de collectie is niet altijd van het Allard Pierson geweest. De theatercollectie vindt zijn oorsprong bij de Vereniging Het Tooneelmuseum opricht door het Nederlandsch Toneelverbond in 1925. De vereniging had als taak om een museum op te zetten voor de theaterwereld in Amsterdam. Dit museum opende zijn deuren op Herengracht 168 in 1960. In de loop der tijd voegde instituten voor het Poppenspel, het Mime Centrum, Internationaal Theaterinstituut, Nederlands Instituut voor dans en Klank en Beeld hun collecties daaraan toe.
Door de jaren heen wisselde het museum van naam: tenslotte Theater Instituut Nederland. Van Keulen was daar lange tijd hoofd van het museum. Het scheelde niet veel of de theatercollectie was wegbezuinigd. ‘Het eerste kabinet-Rutte, met Halbe Zijlstra als staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap ging 200 miljoen bezuinigen, vooral bij ondersteunende instellingen zoals het Theater Instituut,’ vertelt Van Keulen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was heel resoluut en draaide hun hand niet om met vrachtwagens de collectie te verplaatsen naar een groot depot in Rijswijk, waar ook de overheidscollectie zich bevonden. ‘Daar heb ik wel slapeloze nachten van gehad.’
De UvA heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de theatercollectie in Amsterdam behouden bleef. Het overgrote deel staat in het depot in het IWO. Inmiddels is de verzameling uitgegroeid tot ruim een half miljoen objecten, van affiches, maquettes en kostuums tot archieven, rekwisieten en video-opnames. Daarnaast valt de internationale circuscollectie, met kostuums en enkele theaterprops zoals spiekborden van Toon Hermans en een leeuwenpak van Freek de Jonge, onder de collectie.
Martin Monnickendam
Het werk van Monnickendam is bijzonder omdat hij de enige schilder in Nederland is die het publiek in de theaters heeft geportretteerd. Hij stond in de volksmond ook wel bekend als de schouwburgschilder. ‘Tot op de dag van vandaag is er nog de discussie hoe bepalend het publiek is voor de uitvoering van een voorstelling,’ zegt Van Keulen. ‘Er zijn tal van schilderijen waarbij de voorstelling zelf is geschilderd, er zijn programmaboekjes en affiches, maar je krijgt nooit die sfeer terug. Maar door het werk van Monnickendam krijgen we een beter beeld bij van hoe de sfeer er honderd jaar geleden uitzag.’
Naast schilderijen en schetsjes van Monnickendam is de tentoonstelling kleurrijk aangevuld met programmaboekjes, toegangskaarten, zaalplattegronden en ansichtkaarten van theaters als het Paleis voor Volksvlijt, de Frascatischouwburg, het Amphitheater in Flora en de Stadsschouwburg. Op die manier hebben de curatoren geprobeerd om bezoekers van nu een indruk te geven van de sfeer van de vroege twintigste eeuw. Dat doen ze in een intieme setting: de tentoonstellingszaal is zo groot als een klaslokaal.
Onderzoek
Parralel aan de tentoonstelling is er onderzoek gedaan naar het publiek in het werk van Monnickendam. ‘Nu was er een verschil tussen publiek dat kwam in Het Concertgebouw en ‘Bij Prot’ , bijnaam voor Theater Frascati van Gustave Prot & Zn,’ vertelt Van Keulen. ‘De een trok meer een elitair publiek aan, en de ander publiek van wat lager milieu, de arbeidersklassen. Maar volgens de boeken is bekend dat vooral de middenklasse naar de toen nog 25 theaters ging in Amsterdam. Maar klopt dat wel?’
Om daarachter te komen heeft mode-expert Els Baan de kleding van de toeschouwers op de schilderijen in relatie tot het modebeeld in de eerste decennia van de twintigste eeuw bestudeerd. Theaterwetenschapper Van der Zalm onderzocht de details en vergeleek ze met plattegronden en fotomateriaal van de theaters om het publiek aan de plek te koppen.
‘Dat beeld van die middenklasse blijkt correct te zijn,’ vervolgt Van Keulen. ‘Toentertijd had je ook het schellinkje –laagste rang in een schouwburg, waarvoor de toegangsprijs de zelfde waarde had als een schelling red.. Voor omgerekend vijf cent kon je een kaartje kopen, en dus enorm betaalbaar. Daarnaast was ook een heel sociaal gebeuren.’ Zo is op verschillende schilderijtjes te zien hoe mensen kopjes koffiedrinken, met elkaar in gesprek zijn of lachen. Ook is te zien dan mensen hoeden dragen, ook al mocht dat niet in die tijd volgens een van de theaterreglementen die tentoongesteld ligt in het Allard Pierson. ‘Wat we niet zeker weten is of die gezelligheid en baldadigheid iets is dat echt was, of dat het een vrije interpretatie is van de kunstenaar.’
Stuk gaat verder na de afbeelding.
Volgens onderzoek is het publiek dat naar theater komt inmiddels veranderd zegt Van Keulen. ‘Op dit moment zien we dat voornamelijk theoretisch opgeleide vrouwen van vijftigplus de theaters goed weten te vinden. Honderd jaar terug was dat niet zo, toen leek het publiek veel gemengder. Maar zeker kunnen we dat nog niet zeggen. Wat dat betreft staat het onderzoek nog een beetje in de kinderschoenen. En is de vraag ‘wie was het publiek toen?’ de kernboodschap of vraag waar we publiek en onderzoekers mee proberen te prikkelen.’
Van Keulen hoopt dat de theatercollectie een permanentere plek krijgt in het Allard Pierson. ‘De theatercollectie heeft beslist niets met archeologie te maken, waar het Allard Pierson ooit mee is begonnen. Maar inmiddels is de collectie van het Allard Pierson zo divers dat het mooi zou zijn als verschillende collecties regelmatig terug te zien zijn in de tentoonstellingsruimten, met natuurlijk een semipermanente plek voor de theatercollectie,’ zegt Van Keulen lachend.
Honderdjarig jubileum
De theatertentoonstelling is slechts één van manieren waarop het Allard Pierson stilstaat bij honderdjarig theatercollectie. Eind februari volgt er een symposium “Het archief speculatief” over de zin en de onzin van theater verzamelen waar ook het boek “Theater verzamelen” met een overzicht van de collectie wordt gepresenteerd. Daarnaast volgt er later in 2025 een kleine tentoonstelling over hét topstuk volgens Van Keulen: het Slingelandtoneel uit 1780, een soort replica van de Stadsschouwburg, zowel in uiterlijk als in techniek.
De openingstentoonstelling Publiek in Beeld door Martin Monnickendam is te zien vanaf 15 november tot en met 2 maart in het Allard Pierson.