Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Anew
wetenschap

Wetswijzigingen van groot belang geweest bij homo-emancipatie

Dirk Wolthekker,
26 januari 2024 - 14:02

Politicoloog én Europees politica Joke Swiebel, ooit lang geleden afgestudeerd aan de UvA, is terug. Nu als promovenda. Deze week promoveert ze op een onderzoek naar de Nederlandse homopolitiek van de afgelopen zestig jaar.

Een van de belangrijke momenten in de naoorlogse homobeweging is ongetwijfeld de eerste homodemonstratie in Nederland (en zelfs in Europa), die deze maand precies vijfenvijftig jaar geleden plaatsvond op het Binnenhof. De belangrijkste eis toen van de demonstranten: afschaffing van het uit 1911 stammende en voor homo’s uiterst discriminerende wetsartikel 248bis uit het Wetboek van Strafrecht dat seksuele handelingen tussen meerderjarigen en minderjarigen van hetzelfde geslacht verbood, een verbod dat niet gold voor heteroseksuelen. De lesbische studente Joke Swiebel was bij deze ‘rustige demonstratie van homofielen,’ zoals De Telegraaf berichtte. De demonstratie van ‘de bijna honderd vrolijke homo’s’ had succes: het gewraakte wetsartikel werd twee jaar later geschrapt.

 

Maar daarmee was de strijd om gelijke homorechten nog lang niet gestreden. Eigenlijk begon de strijd toen pas echt, zo blijkt uit het promotieonderzoek Homopolitiek in Nederland 1966-2023, dat de inmiddels 82-jarige Swiebel – eerder was ze werkzaam bij de UvA, op diverse departementen en was ze lid van het Europees parlement namens de PvdA – deze week aan de UvA verdedigt. Uit het tijdvak dat zij voor haar onderzoek heeft gekozen, blijkt dat de demonstratie van 1969 kennelijk een aanloop van drie jaar had en dat de strijd daarna nog bijna zestig jaar zou duren. En voor genoeg homo’s – een term die we in het LHBTI+-tijdperk bijna niet meer horen – is de strijd nog steeds niet gestreden, ook niet voor een tachtigplusser, die met deze promotie de puntjes op de i zet van haar strijdbare politieke leven.

Foto: Wim Ruigrok
Joke Swiebel

Vier wetswijzigingen

Anders dan wellicht van een politicoloog wordt verwacht, kiest Swiebel voor een juridische invalshoek. Ze behandelt in haar proefschrift vier wetswijzigingen, die alle vier van groot belang zijn geweest bij de emancipatie van homoseksuelen. Ze beschrijft en analyseert het maatschappelijk en wetgevingsproces, ze volgt de parlementaire debatten die daaraan vooraf gingen en de totstandkoming van de wetswijzigingen. Het zijn ijkpunten, gekoppeld aan een viertal jaren waarin belangrijke wetswijzigingen plaatsvonden ten gunste van de homo-emancipatie. Swiebel gaat daarbij niet alleen in op de politiek-juridische aspecten van de wetswijzigingen, maar ook op de vraag of en zo ja welke symbolische waarde elk van die wetswijzigingen had. Niet voor niets heeft haar proefschrift de ondertitel ‘de symbolische kracht van wetgeving’, daarmee suggererend dat de symboliek eromheen minsten zo belangrijk is als de wetswijzigingen zelf.

 

Vergadering

Dat Swiebel haar onderzoek laat beginnen in 1966 – en niet in 1969 – lijkt logisch. Zoals gezegd was sprake van een aanloop naar de demonstratie van 1969 en Swiebel laat die aanloop beginnen in 1966, wanneer de kwestie rond artikel 248bis in oktober van dat jaar de agenda van de Tweede Kamer bereikt en daarmee ook formeel een discussiestuk in de Kamer wordt. Dat die vergadering uiteindelijk niet doorging omdat het kabinet- Cals precies in die maand viel, doet daar verder niets aan af. Het jaar daarop werd het agendapunt rond ‘het al of niet handhaven van artikel 248bis (ontucht met minderjarigen van hetzelfde geslacht)’, weer opgepakt, al was er inmiddels een ander kabinet aangetreden. Het leidde uiteindelijk in 1971 tot het schrappen van het beruchte artikel uit het Wetboek van Strafrecht, de eerste van de vier wetswijzigingen die Swiebel beschrijft en onderzoekt.

 

Een andere belangrijke mijlpaal in het wetgevingsproces rond de emancipatie van homoseksualiteit vond plaats in 1994 toen de Algemene wet gelijke behandeling werd ingevoerd, een strijd die twintig jaar had geduurd en (uiteraard) ook een gunstige uitwerking had op de positie van homoseksuelen. Maar niet alléén homoseksuelen. De wet ging en gaat over de gelijke behandeling van alle personen ‘ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat’. In die formele definitie hoeft het geen verbazing te wekken dat het huwelijk als instituut zeven jaar later wettelijk werd opengesteld voor echtelieden van gelijk geslacht, de derde wettelijke mijlpaal (2001) die Swiebel beschrijft. Dat daarna ook artikel 1 van de Grondwet zou worden aangepast voelt als een sluitstuk van wetgeving: in 2023 werd aan dit grondwetsartikel onder meer de term ‘seksuele gerichtheid’ toegevoegd als grond waarop niet mag worden gediscrimineerd.

Als het gaat om de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuelen liep Nederland voorop

Innerlijke roerselen

Hoe belangrijk wet- en regelgeving in formele zin ook is, politiek heeft ook symbolische waarde. De door Swiebel onderzochte wetswijzigingen behelsden veranderingen in de rechtspositie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, maar hadden (en hebben) ook een symbolische betekenis. Zij onderstrepen volgens Swiebel het gelijkheidsbeginsel en hebben bijgedragen aan verandering van de maatschappelijke opvattingen over homoseksualiteit, al was de symbolische betekenis, zeker in het begin vaker impliciet dan expliciet. ‘Terwijl homoseksuele geaardheid aanvankelijk werd opgevat in termen van innerlijke roerselen, bleek homoseksuele gerichtheid later ook betrekking te hebben op uitingen daarvan en zelfs op relaties en samenwonen,’ aldus Swiebel.

 

Gidsland

Is Nederland nu eigenlijk internationaal gidsland als het gaat om emancipatoir wetgevingsbeleid rond homoseksualiteit? Swiebel wijdt hier terecht een afsluitende beschouwing aan, al was het maar omdat Nederland in 2001 als eerste land ter wereld het huwelijk openstelde voor stellen van gelijk geslacht. De reputatie als gay capital of Europe had Amsterdam overigens al eerder.

 

Internationaal behoort Nederland in dit opzicht echter niet meer ‘tot de Europese top’, zo verwijst Swiebel naar een uitspraak van (inmiddels demissionair) minister Dijkgraaf uit 2022, die zijn uitspraak baseerde op de Rainbow index 2022, waarin Nederland van de tweede naar de derde plaats was gezakt. ‘Maar dat wil niet zeggen dat de situatie hier te lande is verslechterd, meent Swiebel. ‘Het kan ook te wijten zijn aan de vooruitgang die in andere landen is geboekt. Andere landen hebben echter als het ware een inhaalslag gemaakt, waardoor het kan lijken alsof Nederland nu relatief achterloopt.’

 

Het ligt er maar aan waar je naar kijkt: als het gaat om de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuelen liep Nederland inderdaad voorop. Maar in ander opzichten is Nederland zeker geen gidsland (geweest) constateert Swiebel. Het eerste Europese land dat in zijn grondwet een bepaling opnam die discriminatie op basis van ‘sexual orientation’ verbiedt was Portugal (2004), gevolgd door verschillende andere landen, voordat Nederland zich pas in 2023 bij dit gezelschap aansloot. Te laat om in dit opzicht gidsland te kunnen zijn.

 

Joke Swiebel, Homopolitiek in Nederland (1966-2023). De symbolische kracht van wetgeving. Promotie 26 januari om 14.00 uur. Locatie: Aula.