Ik heb een broer (bankier) in Zuid-Korea en een zus (ergotherapeute) in Noord. Gevoelsmatig is de afstand vanaf mijn huis hetzelfde. Praktisch ligt het anders: we zijn zelden samen. Jammer, ik reken ze tot mijn vrienden. Soms hoor je iemand zeggen: ‘Ik kies mijn eigen familie, hier in de ashram.’ Zo iemand is dan geen vrienden met zijn broer of zus. Joh, je doet jezelf tekort! Je zus of broer bevrienden is immers ook altijd voor de helft jezelf complimenteren.
Elk mens deelt 99,9 procent DNA met elk ander mens. En ook vijftig procent met de banaan en de spitskool. Enfin, je ouders zijn dus 99,9 procent dezelfde, nog meer als ze uit Volendam komen. Die 0,1 procent verschil tussen mijn ouders is wat ik ben geworden. Ik heb exact de helft van mij aan een van hen te danken.
Maar mijn twee ouders droegen toen ze ons gezinnetje samenstelden niet telkens dezelfde helft bij: een mens heeft 23 chromosomenparen en wanneer het zaadje of eitje wordt gemaakt, wordt door toeval bepaald welke helft er doorgegeven wordt. 50 procent kans dus op de klutsknieën van moeder of het chagrijn van vader. Voor ongeveer 25.000 genen in 6 biljoen basen is ruimte voor 3 miljoen verschillen tussen broer en zus. Een baby is dus een gokje waarvan het toeval maar moet bepalen of het wat worden wil. Biochemisch gezien ben ik 99,95 procent mijn broer en zus. Maar broer en zus hebben niet hetzelfde 0,05 procent verschil geërfd. Daardoor zijn we maar voor de helft hetzelfde uitgepakt.
Die toevalligheid is het leuke van het broer- en zusterschap. Hoe zou een schooier als ik anders een bankier kennen en een ergotherapeute?
Geboorte is een gokhal. Sommige gokjes pakken gunstig uit. Sommige een beetje banaan. En het mooie is: je weet niet welke 50 procent overeenkomen. Ik kan mezelf dus met ongeveer 50 procent accuratesse de goeie eigenschappen van de bankier en de ergotherapeute toedichten – voor de rest hou ik mijn ouders verantwoordelijk. ||| Emma Curvers