Rechtenstudenten leren hoe ze een juridische casus kunnen oplossen, maar als ze willen weten waarom die casus überhaupt bestaat, volstaat deelname aan een werkgroep absoluut niet, betoogt rechtenstudent rechtenstudent Nikola Edelsztejn.
Ik houd van mijn studie en ik probeer dagelijks wegen te vinden om mijn kennis over het recht uit te breiden. Ik houd ervan om filosofische vragen te linken aan de juridische doctrine en ik weet dagelijks wel een ‘waarom bestaat dit eigenlijk?’ -vraag te bedenken, soms tot ergernis van medestudenten. Toch bemerk ik dat ik mijn plezier in het doorgronden van de rechts(filosofische) theorie op de Faculteit der Rechtsgeleerdheid (FdR) maar moeilijk tot uiting kan brengen, maar ik heb in het eerste halfjaar van mijn bachelor de vinger op de zere plek kunnen leggen: de werkgroepen.
Glad ijs
Ik ben me er terdege van bewust me op glad ijs te begeven wanneer ik als eerstejaarsstudent kritiek geef op de structuur van de opleiding, maar het is me gedurende mijn studieperiode opgevallen dat de werkgroepen – waarin, zo mag je veronderstellen, de focus zou moeten liggen op het nader begrijpen van de theorie, alsmede op de uitwisseling van gedachten over de systematiek en de doelen van het recht – vooral een integrale nabespreking zijn van de, voorafgaand aan de werkgroep te maken, opdrachten.
Dit viel me in het eerste blok bij de vakken grondslagen van het recht en strafrecht al op, maar ik dacht toen dat dit een toevalligheid zou kunnen zijn, in het volgende blok zou het vast anders zijn. Het feit dat ik deze column heb geschreven geeft het antwoord op mijn vraag: tot nu toe is het bij alle zeven vakken die ik heb gevolgd nagenoeg hetzelfde.
Uitleg, doch geen toelichting
In zijn L’inconvénient d’être né geeft de Roemeense filosoof Emil Cioran felle kritiek op de menselijke neiging om dogmatische kennis te accepteren en toe te passen op situaties, zonder dat men de noodzaak voelt te doorgronden waarom dit het geval zou moeten zijn. Voor mij vat Cioran op feilloze wijze samen wat er mijns inziens mis is met het werkgroeponderwijs aan de FdR: studenten dienen opdrachten te maken op basis van de behandelde theorie uit de literatuur en – zo nu en dan – hoorcolleges. De antwoorden worden dan in de werkgroep behandeld. In werkelijkheid worden de antwoorden niet behandeld: ze worden enkel goed of fout gerekend. Er wordt terdege uitleg gegeven over waarom een antwoord correct, dan wel incorrect is, maar deze uitleg vloeit steevast voort uit de dogmatiek.
Er wordt uitgelegd wát het correcte antwoord is en hóé men daar via de wet en via jurisprudentie kan komen, maar het gebeurt eens per blauwe maandag dat het motief van het antwoord ter discussie wordt gesteld. Kortom: we leren hoe we een casus kunnen oplossen, maar als we willen weten waarom die casus überhaupt kan bestaan, moet men niet in de werkgroep zijn.
Ik ben er ten zeerste van overtuigd dat het gros van de studenten louter de werkcolleges bijwoont omdat tweevoudige absentie bestraft wordt met uitsluiting van het hertentamen. Naar dit onderwerp zou ik ook zeer graag een onderzoek opstellen, maar dat terzijde.
Nikola Edelsztejn is schrijver en bachelorstudent rechten aan de UvA.