Columnist Hicham El Ouahabi groeide op in een wereld die nog overwegend offline was. Dat had conseqenties. ‘Dat ons ontwikkelingsjaren zich afspeelden in een wereld die razendsnel veranderde, had één groot nadeel: de handleiding voor het leven, aangereikt door huis en school, was volledig achterhaald.’
Het gebeurde ergens tussen de laatste hap oliebollen en het knallen van de champagnekurk. Met zowat een kwart eeuw op de teller, drong het ineens tot me door. Wij, geboren tussen 1997 en 2004, hebben een leven geleid dat op z’n zachtst gezegd bizar te noemen is. Als kinderen groeiden we op in een wereld die nog overwegend offline was. Je rende over straat op zoek naar dat ene vriendje, werd wakker zonder notificaties en viel in slaap met je eigen gedachten, Onze wereld was tastbaar, imperfect, maar wél van ons.
En toen kwam de ommezwaai. Net toen we als pubers begonnen te begrijpen wie we waren, moesten we ineens ook bedenken wie we online wilden zijn. De eerste selfies, de eerste likes, de eerste paniek over dat ene bericht dat maar niet beantwoord werd. Onze ontwikkelingsjaren markeerde de overgang tussen twee tijdperken. Terwijl we nog oefenden hoe je iemand aanspreekt voor een afspraakje, werden we experts in swipen. Terwijl we leerden hoe je een echt gesprek voert, raakten we verstrikt in eindeloze chatsessies. We waren de laatsten die het offlineleven kenden en de eersten die zich door de online jungle worstelden. Zo werden wij de architecten én proefkonijnen van een compleet nieuwe sociale orde.
Dat ons ontwikkelingsjaren zich afspeelden in een wereld die razendsnel veranderde, had één groot nadeel: de handleiding voor het leven, aangereikt door huis en school, was volledig achterhaald. Maar dat boeide niet, want met wifi en een smartphone hadden we ‘alles’. Tenminste, dat dachten we. Ondertussen glipte juist alles wat echt belangrijk was ongemerkt letterlijk door onze vingers. Stilte. Verveling. Autenciteit. Allemaal opgeofferd voor gemak, snelheid en de schijn van perfectie.
En nu, met een kwart eeuw achter de rug, overvalt me een gevoel dat ik nooit had zien aankomen: een bijna boomer-achtige drang om te roepen dat vroeger alles beter was. Maar dat is het niet. Het is geen nostalgie. Het is woede. Alles wat ons ooit werd beloofd – verbinding, vrijheid, toegankelijkheid – hebben we eigenhandig tenietgedaan. Kijk maar naar ons nu: gevangen in een web van likes, notificaties en algoritmes, aan een gouden ketting vastgemaakt die ons richting het scherm sleurt zodra het trilt. De techreuzen hebben zichzelf gekroond tot moderne meesters. En wij? Wij zijn hun gewillige slaven geworden. We dragen de ketenen vrijwillig.
Dat lijkt mij de voorzichtige conclusie die we op dit moment kunnen trekken. En dat kunnen we volgens mij met recht beschouwen als een bizar leven. Het geruststellende is dat we als proefkonijnen niet per se zo hoeven door te gaan. Dit 25e jaar van de 21e eeuw is bij uitstek het moment om het anders aan te pakken. Dus proost, op het verlies van wat we waren en op de zoektocht naar wat we nog kunnen worden!