Een groep academici en studenten beweert abusievelijk dat Nederland een oorlog op duizenden kilometers afstand kan stoppen door de universitaire banden met Israël te verbreken, schrijft socioloog Jeroen Bruggeman. Dit klinkt volgens hem zo wereldvreemd, dat het nauwelijks serieus te nemen is. Of zit er iets anders achter, vraagt hij zich af.
Wetenschappelijk bewijs dat een academische boycot het aantal doden kan reduceren is er inderdaad niet, maar voorstanders ontheffen zich massaal van de bewijsplicht zodra het over acties tegen Israël gaat. Wijs je demonstranten hierop dan krijg je een grote mond terug, wat het beste bewijs is dat men geen bewijs heeft.
Er is wel bewijs dat een wapenboycot helpt. Daarmee wordt Israël gedwongen om met de Palestijnen te praten in plaats van op ze te schieten. Voor Nederland is een wapenboycot echter door de rechter afgewezen, dus daaraan valt geen eer te behalen.
Carrièreschade
Zouden wetenschappers oproepen de VS (de grote wapenleverancier van Israël) te boycotten, dan zouden ze hun eigen loopbaan flinke schade berokkenen: geen Amerikaanse publicaties, congressen, projecten en sabbatical meer. Maar dat gaat ze te ver: ze zijn namelijk niet bereid om voor de Palestijnen daadwerkelijk iets op te offeren. Daarom nemen ze ook geen Palestijnen in huis, in tegenstelling tot anderen die Oekraïners in huis namen maar daarover niet hoog van de toren blazen. Een boycot van de VS zou overigens ook niet helpen, maar zou wel een stoer gebaar zijn.
Een boycot van Israël schaadt de carrière niet, terwijl de kosten van de protesten op de belastingbetaler worden afgeschoven. Deze kosten bestaan uit doorbetaalde salarissen bij demonstraties, extra beveiliging, de huur van bijna lege gebouwen, herstel van materiële schade en het ziekteverzuim van Joodse medewerkers die niks met de oorlog te maken hebben, maar door demonstranten zijn gediscrimineerd en geïntimideerd, om nog maar te zwijgen over de psychische schade.
Ondertussen pronken de demonstranten met hun morele verhevenheid in een onderlinge competitie voor status. Verbreekt de Universiteit Gent de academische banden, dan volgen de Nederlandse universiteiten direct en binnen de universiteiten probeert de een nog zuiverder in de leer te zijn dan de ander. In deze wedloop is het zaak om de laatste mode te volgen om niet buiten de boot te vallen. De Franse socioloog Pierre Bourdieu schreef over het begrip ‘smaak’ dat degenen die maatschappelijk hogerop willen komen regelmatig een nieuw muziek- of kunstgenre omarmen om zich van anderen te onderscheiden.
Volgens hetzelfde principe werkt de moralistische concurrentie, waarbij politieke kwesties de plaats innemen van genres. Van genderneutrale toiletten ging men via Black lives matter naar algehele inclusiviteit. Maar kom daar nu niet mee aanzetten en scandeer: ‘No Zionists here!’ De verheven moraal blijkt van rubber en met elke ideologie mee te buigen, terwijl van inclusiviteit vrijwel niets terecht is gekomen. Hoeveel zwarte mensen zijn er bijgekomen? Op mijn afdeling één op de honderd medewerkers. En rechtse mensen? Bij mij nul. Het enige wapenfeit is het genderneutrale toilet. Ondertussen zijn veel demonstranten daarvoor overgelopen naar de Palestijnse kwestie. Onder sociale druk of een naïef verlangen om bij iets goeds te horen heeft ook een nieuwe lichting academici zich aangesloten. Zowel de naïviteit als het verlangen bleken heel besmettelijk te zijn.
Drie rookgordijnen
Om niet meteen door de mand te vallen hebben de demonstrerende academici drie rookgordijnen opgetrokken. Al enkele weken na het begin van de oorlog tegen Hamas hebben ze teach-ins georganiseerd die de geschiedenis van Palestina en Israël neerzetten als een karikatuur van goed en kwaad. Met feiten en wetenschap heeft dit niets te maken, al zijn de meeste toehoorders zich daar niet van bewust. Ook hebben veel universiteiten niet tijdig maatregelen genomen om de teach-ins buiten de campus te houden.
Het tweede rookgordijn is de feitelijk juiste bewering dat aan Israëlische universiteiten waarmee Nederland banden onderhoudt ook mensen werken die voor het leger (bij)klussen. Maar dit suggereert schuld, waar die meestal niet is. Als een Nederlandse archeoloog met een Israëlische collega opgravingen doet maakt dit de Nederlandse archeoloog niet medeplichtig aan moord, ook al heeft deze Israëlische archeoloog mogelijk collega’s of kennissen bij een militair onderzoeksinstituut: je kunt voor elke combinatie van individuen wel een groep verzinnen waar ze allemaal in zitten (desnoods de hele mensheid) en vervolgens iedereen in die groep verantwoordelijk houden voor het geweld van enkelen, maar de keuze van de groep is willekeurig, opportunistisch en juridisch onhoudbaar. Dit ligt uiteraard anders bij met name Amerikaanse samenwerkingen die gericht zijn op de ontwikkeling van wapens.
Als derde rookgordijn wurmen de demonstranten zich in de slachtofferrol en klagen steen en been dat hun demonstratierecht wordt ingeperkt. Ondertussen demonstreren ze meer dan wie ook en trekken juist meer aandacht door de tegenwerking. Zou iedereen het meteen met hen eens zijn, dan is de lol er af en moet men snel een ander doel vinden om helden-op-sokkenpunten te scoren.
Gratuite moraal
Doordat een zwijgende meerderheid geen grenzen stelt aan dit gratuit moralistisch vertoon is, met name in de sociale wetenschappen, de concurrentie om goede wetenschappelijke ideeën in de verdrukking gekomen. Het probleem is niet alleen dat eerzuchtige strebers naar status te veel aandacht vragen voor hun ideologische kwesties, maar vooral dat ze er academische erkenning voor opeisen. Een voorbeeld: tot voor kort was het in de sociologie onmogelijk een artikel te publiceren waarin asociaal gedrag mede werd verklaard uit biologische factoren. Dit kwam door ideologen uit de vorige eeuw die beweerden dat asociaal gedrag uitsluitend wordt bepaald door de omgeving en niet door aanleg of biologische factoren, de bekende nature-nurture discussie. Dit onzinnige idee werd nota bene erkend en hun aanhangers kregen posities en subsidies, waarmee zij decennia lang een heel wetenschappelijk veld onder de duim hielden. Zo is er nu het gevaar dat de propaganda uit de teach-ins wordt overgeheveld naar het curriculum en maatgevend wordt bij subsidieaanvragen.
Demonstreren en staken is ieders goed recht, maar we kunnen er maar beter alert op zijn dat niemand daarvoor academische erkenning krijgt. Die moet gereserveerd blijven voor wetenschappelijke prestaties, opdat de wetenschap relevant blijft en het onderwijs neutraal. Een boycot waarvan iedereen al weet dat die niet werkt hoeven we in elk geval niet serieus te nemen.
Jeroen Bruggeman is universitair hoofddocent culturele sociologie aan de UvA.