Aan de kop of bij de kont – hangt ervan af vanwaar je kijkt – van het Westerpark staat een onopvallend gedenkteken voor de boer die ooit op die plek zijn velden bebouwde. Amsterdam groeide als kool en onteigende en verdreef de boer. Het verhaal gaat dat de landbouwers zich met hooivorken hebben verzet tegen hun verbanning. Het moet een dramatisch gezicht zijn geweest.
Toen ik er deze week langs jogde, moest ik denken aan de vakantie. We zaten met een groepje vrienden in een tuin ergens op het verlaten en desolate platteland van Normandië. Achter de heining bespraken we een vinnig zomerdebatje, dat inmiddels door het afvoerputje van de publieke arena lijkt te zijn gespoeld. Het ging er over dat instellingen als de Nederlandse Spoorwegen en de gemeente Amsterdam in de toekomst hun publiek zonder onderscheid naar sekse zouden aanspreken. De NS zegt met ingang van de nieuwe dienstregeling ‘beste reizigers’ en de Amsterdamse ambtenaar kan uit de regenboogtaalgids putten, zodat geen enkele bewoner van de stad zich buiten de stadspoorten geplaatst voelt.
In die tuin in Normandië werd er door man en vrouw verbolgen gereageerd op de toekomstige aanspreekvormen. De een zei dat hij als man aangesproken wilde worden in het openbaar vervoer, en de ander vroeg zich hardop af waar dit ging eindigen. Vooral dat laatste valt in deze tijd als een onophoudelijke herfstregen uit de hemel. Iedere ontwikkeling wordt met argwaan bekeken en als een verlies opgevat, of het nu gaat om de naamsverandering van een kunstcentrum, non-conformistische relaties of een andere invulling van een kinderfeest.
Ikzelf voel het grote gemis dat ervaren wordt niet. Er is wel iets anders dat bij mij op een vervelende manier jeukt, en dat is de tragische ondertoon van degene die het leven ervaart als een reeks verliezen. Dat gaat rechtstreeks in tegen de grondtoon van de Nederlandse identiteit; onverschrokken, open en opbouwend. Deze identiteit afbreken zou het echte verlies zijn.