Taal zit in de hoek waar de klappen vallen, zo constateert schrijver, socioloog en UvA-alumnus Marjolijn Voogel. Op de universiteit dreigen talenstudies in rap tempo uit te sterven, en op de middelbare school wordt bij een talig lessenpakket steevast van een pretpakket gesproken. In haar boek, Met andere woorden, tracht Voogel het imagoprobleem waar het vakgebied mee kampt te bestrijden.
Taal zit in het verdomhoekje, schrijf je in dit boek. Hoe komt dat?
‘Als je terugkijkt in de geschiedenis waren de humaniora aan de universiteit veel belangrijker dan de meer wetenschappelijke vakken. Vakgebieden als theologie, klassieke talen en filosofie stonden vroeger bovenaan in de pikorde, maar dat is door de jaren heen sterk veranderd. Waarschijnlijk heeft dat te onder meer maken met de opkomst van technologische ontwikkelingen, waardoor we exacte vakken steeds belangrijker zijn gaan vinden. Het is tegenwoordig veel stoerder om bijvoorbeeld econometrie te studeren dan een talenstudie.’
‘Met de komst van nieuwe vertaaltechnieken en kunstmatige intelligentie wordt het steeds makkelijker om teksten te vertalen. Als ik op Airbnb in het Nederlands een vraag stel aan een Griekse verhuurder, krijgt hij die tekst automatisch in het Grieks te lezen. Dat gaat allemaal best makkelijk, dus denken sommige mensen, waarom zou ik nog een andere taal leren?’
Kan je die vraag zelf eens beantwoorden?
‘Taal is alles wat er is, en alles is taal. Ook al laten we nu wel eens iets genereren met AI, taal blijft de enige manier om contact te maken met anderen. Daar wordt je dus ook beter in wanneer je een taal beter beheerst. Mijn Frans en Engels zijn niet slecht, maar wanneer ik een gesprek voer met iemand van wie één van die talen de moedertaal is, voel ik me toch onzeker, omdat ik minder registers tot mijn beschikking heb om me in te uiten dan in het Nederlands. Dat wordt nog wel eens vergeten.’
‘Ik zie dit ook in het onderwijs, waar het aantal leerlingen dat voor een talenpakket kiest enorm is gedaald. Die trend is al heel lang zichtbaar, en is ten koste gegaan van de instroom bij de talenfaculteiten. Daarmee gaat echt wat verloren.’
Is dat voor jou de reden geweest om dit boek te schrijven?
‘Dat denk ik wel. Ik heb het geschreven om te laten zien dat talen niet saai zijn, maar juist ontzettend belangrijk en bovendien een sociale praktijk. Je kunt taal niet los zien van al het andere dat we doen, vandaar mijn sociologische invalshoek. Zo heb ik meegedaan aan een workshop in Friesland. Zelf versta ik het Fries wel, maar ik spreek het niet. Daarin was ik bij die workshop de enige, dus de voertaal was Fries, zo was dat afgesproken. Toch kreeg ik, iedere keer als ik een vraag stelde in het Nederlands, ook in het Nederlands antwoord, in plaats van in het Fries. Dat gebeurde automatisch, terwijl dat nadrukkelijk niet de afspraak was. Dat heeft ermee te maken dat het Nederlands een centralere taal is, en het Fries een perifere taal. In het Nederlands zit meer macht, kracht en kapitaal. Daarin zit het sociologische element van taal.’
Een hoofdstuk in het boek gaat over straattaal, dat lijkt me ook een taalvariant waar veel sociologie bij komt kijken.
‘Dat klopt. Straattaal wordt over het algemeen vooral gesproken door jongeren, maar er bestaan ook heel veel verschillende varianten. De straattaal die op het Barlaeus Gymnasium wordt gesproken is bijvoorbeeld weer totaal anders dan op andere scholen. Daarin zie je dat taal heel erg bij je identiteit hoort. Ik vergelijk het in het hoofdstuk met kleding, nog zo iets waar jongeren veel mee bezig zijn. Daarmee willen ze zich van anderen onderscheiden, of juist op een ander lijken. Zo kun je taal ook zien, het is een label dat je op jezelf plakt. Ik praat zo, dus ik ben zo.’
Ook inclusieve taal komt in het boek aan bod. Hiervoor geldt, net als voor straattaal of bepaalde vormen van genderneutraal taalgebruik, dat het veel in mensen losmaakt. Waarom raakt het ons zo als we de taal proberen te veranderen of vernieuwen?
‘Taal zit heel dicht bij ons. In dat opzicht is taal toch echt anders dan kleding, je trekt een andere taal niet zomaar even aan of uit. We hebben heel veel tijd in onze taal geïnvesteerd. Nederlands is mijn moedertaal, waarin ik jarenlang heb gelezen en gediscussieerd. Dat kan je niet zomaar van iemand afnemen, omdat het heel dicht op de huid zit. Als iemand daaraan wil morrelen, raakt je dat. ’
Als we taal niet zomaar kunnen veranderen, maken wij dan wel de taal, of maak de taal ons?
‘Alle twee, dat is echt een wisselwerking. Taal verandert voortdurend, dat doen we samen. Het ene voorstel tot verandering komt er wel doorheen en het andere niet, dat heeft ook met tijd te maken. Er wordt bijvoorbeeld verwacht dat het lidwoord ‘het’ uiteindelijk zal gaan verdwijnen. Dat is heel goed mogelijk. Kijk naar het Nederlands uit de middeleeuwen, of zelfs de zeventiende eeuw. Wij zouden er heel veel moeite mee hebben om het Nederlands uit die tijd te verstaan. Nu gaat die taalontwikkeling nog veel sneller, omdat er veel meer snelheid zit in alles wat we doen.’