Eerstegeneratiewetenschappers banen zich een weg door de academie zonder dat iemand uit hun familie hen daarin voorging. Volgens De Jonge Akademie worden de kwaliteiten van deze wetenschappers ondergewaardeerd en moet de universiteit veranderen om inclusiever, eerlijker en beter te worden.
Wat als je de universiteit binnenstapt zonder dat iemand in je omgeving ooit dezelfde route heeft bewandeld? Voor veel eerstegeneratiewetenschappers – wetenschappers zonder universitair geschoolde ouders – begint de academische wereld al als student als een onbekend terrein vol ongeschreven regels. Ook later, als onderzoeker of docent, blijven zij vaak onzichtbaarder en ondergewaardeerd – terwijl juist hun ervaringen en vaardigheden de universiteit broodnodig heeft.
Universitair hoofddocent pedagogiek Eddie Brummelman, voorzitter van De Jonge Akademie, coördineerde een project dat de ervaringen van eerstegeneratiewetenschappers in kaart bracht. Samen met collega’s sprak hij vijftien eerstegeneratiewetenschappers en bundelde hun verhalen in het rapport Niet de Eerste de Beste, waarin wordt gepleit voor een inclusievere universiteit voor eerstegeneratiewetenschappers. Waarom en hoe moet de UvA zich aanpassen aan eerstegeneratiewetenschappers?
Waarom moet de universiteit veranderen?
‘Eerstegeneratiewetenschappers hebben niet dezelfde kansen als anderen in de wetenschap. Als één van je ouders universitair opgeleid is, is de kans drie keer zo groot dat je een baan als onderzoeker of docent aan de universiteit krijgt. Daarnaast is een groot onderdeel van wetenschap het aanvragen van beurzen en subsidies. Zelfpromotie lijkt makkelijker te zijn voor wetenschappers die universitair opgeleide ouders hebben omdat ze dit vaak met de paplepel ingegoten hebben gekregen. Maar dit vermogen tot zelfpromotie staat los van iemands daadwerkelijke vaardigheden. Waarom werkt de academische wereld zo dat je succes afhankelijk is van hoe goed je in vijf minuten een jury kan overtuigen dat jij een subsidie verdient?’
‘Eerstegeneratiewetenschappers mogen dan minder bedreven zijn in zelfpromotie, maar dat komt vaak voort uit een intellectuele bescheidenheid – ze weten hoe het voelt om iets niet te weten, omdat ze gewend zijn door het onbekende academische systeem te navigeren. Ze zijn daarom juist vindingrijk, autonoom en origineel. Ook hebben eerstegeneratiewetenschappers bijvoorbeeld meer doorzettingsvermogen, bijvoorbeeld doordat ze naast hun studie nog veel uren bij een bijbaantje hebben gewerkt om de studiekosten en huur rond te krijgen. Deze vaardigheden worden zelden erkend en gewaardeerd, terwijl juist ervaring in de supermarkt—zoals een sectie brood runnen—relevanter kan zijn dan ervaring bij een studentenvereniging, vooral als je later je eigen onderzoeksgroep gaat leiden. Helaas is er niet altijd begrip voor studenten die veel werken naast hun studie.’
‘Bovendien hebben universiteiten eerstegeneratiewetenschappers hard nodig omdat ze unieke vaardigheden meebrengen die essentieel zijn voor een toekomstbestendige academie - die vooralsnog ondergewaardeerd blijven. Ze weten als geen ander hoe ze wetenschap toegankelijk en bruikbaar kunnen maken voor een breed publiek, omdat ze met een been in beide werelden staan. Ze zijn in staat om complexe kennis te vertalen naar brede maatschappelijke relevantie. Eerstegeneratiewetenschappers zijn bruggenbouwers – mensen die wetenschap verbinden met de samenleving.’
‘De universiteit moet zich richting eerstegeneratiewetenschapper bewegen en niet andersom. De achterstand van eerstegeneratiewetenschappers is namelijk niet hun eigen schuld. Iedereen heeft recht op gelijke kansen.’
‘Eerstegeneratiewetenschappers vormen een hele onzichtbare groep voor de Nederlandse wetenschap. Er is groeiende aandacht voor diversiteit en inclusie in de wetenschap, maar dat gaat meestal over de meer zichtbare aspecten van iemands identiteit zoals gender en etniciteit. Sociaaleconomische achtergrond is minder zichtbaar, zoals wanneer je ouders niet universitair opgeleid zijn, en hier is minder aandacht voor.’
Hoe moet de universiteit veranderen?
‘Allereerst moet er betere voorlichting komen voor eerstegeneratiestudenten over de academische wereld. Er zijn veel ongeschreven regels op de universiteit waar eerstegeneratiestudenten en -wetenschappers op afgerekend kunnen worden, bijvoorbeeld welke kleding je draagt, je taalgebruik, hoe je je bestek vasthoudt, waar je op vakantie gaat, wat je eet of welk beroep je ouders hebben. En deze zaken hebben niks te maken met hoe bekwaam je bent als wetenschapper. Universiteiten moeten ‘de-elitiseren’ en zelf de stap richting eerstegeneratiestudenten zetten. Docenten kunnen bijvoorbeeld meer aandacht schenken aan de diverse achtergronden tussen studenten en de inhoud van hun onderwijs erop aan te passen. Dat kan op subtiele manieren – bijvoorbeeld door naast bronnen van de NRC ook RTL Nieuws aan te halen.’
‘Daarnaast is mentorschap cruciaal. Veel eerstegeneratiewetenschappers blijven in de wetenschap omdat iemand hen op het juiste moment een zetje gaf. Ik sprak een onderzoeker die pas erachter kwam wat een PhD was toen iemand toevallig aan diegene vroeg of die wilde promoveren. Universiteiten moeten dit niet aan toeval overlaten, maar actief mentorschap stimuleren en mogelijk maken, ook voor medewerkers. Daarbij hoort ook het zichtbaar maken van eerstegeneratiewetenschappers als rolmodellen, zodat studenten beseffen dat de deuren van de universiteit openstaan voor mensen met diverse achtergronden.’
‘Tot slot gaat het om erkennen en waarderen van de unieke vaardigheden van eerstegeneratiewetenschappers. Voor een belangrijke vaardigheid zoals wetenschapscommunicatie krijg je misschien een compliment bij je jaargesprek maar het wordt zelden meegenomen in bevorderingen.’
‘Tegelijkertijd waren sommige eerstegeneratiewetenschappers er zelf niet bewust van dat ze eerstegeneratiewetenschapper zijn. Sommigen beseften pas later dat er überhaupt een term was voor hoe hun achtergrond invloed heeft op hun academische loopbaan. Sommigen zetten zich er bewust tegen af, omdat er een gevoel van slachtofferschap aan lijkt te kleven. Want ondanks dat eerstegeneratiewetenschappers ongelijke kansen ervaren, wil dat niet zeggen dat ze zich slachtoffer voelen.’
Hoe staan eerstegeneratiewetenschappers ervoor bij de UvA?
‘Er is veel aandacht voor eerstegeneratiestudenten. Bij de UvA is er een initiatief genaamd Baanbrekers, dat helpt bij de overgang van de middelbare school naar het hoger onderwijs en eerstegeneratiestudenten samenbrengt. Bij de Universiteit Utrecht is er bijvoorbeeld een fonds waarmee eerstegeneratiestudenten bijvoorbeeld geld kunnen aanvragen voor een laptop of cursus.’
‘Voor eerstegeneratiemedewerkers is er minder aandacht. In mijn eigen traject tot basiskwalificatie onderwijs en leiderschapstrainingen is het thema nooit ter sprake gekomen. Na het lezen van ons rapport gaven collega’s aan dat ze het thema graag eerder hadden herkend, niet alleen voor henzelf, maar ook om het bewuster mee te nemen in de ondersteuning van hun studenten en collega’s. Ook zijn er geen officiële mentorprogramma’s voor eerstegeneratiewetenschappers aan de UvA. Daardoor blijven eerstegeneratiewetenschappers vaak onzichtbaar, terwijl ze juist onmisbaar zijn.’