De genderpoli van het Amsterdam UMC kampt met overbelasting en neemt daarom geen nieuwe volwassenen meer in behandeling. ‘In een rijk land als Nederland zouden we in staat moeten zijn om genderzorg te bieden zonder deze buitensporige wachtlijsten,’ vindt Sarah Bracke, hoogleraar Sociologie van gender.
De vraag naar genderzorg is flink hoger dan de genderpoli van het Amsterdamse Universitaire Medische Centra (UMC) momenteel aankan. Slechts een fractie van de mensen die nu op de wachtlijst staan van het UMC worden opgeroepen voor een intakegesprek; jaarlijks gaat het om zo’n 450 volwassenen en 250 kinderen c.q. adolescenten op een totaal van respectievelijk 4500 en 1000 wachtenden.
Ter illustratie: een volwassene die in november 2020 is doorverwezen door de huisarts komt in april 2025 pas in aanmerking voor een eerste gesprek, blijkt uit een openbaar document van het UMC. Diegene heeft dan dus vier jaar en vijf maanden op de wachtlijst gestaan. Eenmaal in behandeling, is het wachten geenszins voorbij. Dan volgt een gesprek met een psycholoog, maar door een tekort aan psychologen in Nederland, duurt dat traject voor volwassenen zo’n anderhalf jaar.
Om de wachttijd na een eerste gesprek niet verder op te laten lopen, heeft de genderpoli van het UMC besloten om geen nieuwe volwassenen meer in behandeling te nemen. Kinderen en adolescenten worden nog wel opgeroepen voor een intakegesprek. Ook doorverwijzingen van huisartsen en andere zorgverleners naar de genderpoli zijn nog mogelijk, maar, zo waarschuwt het UMC, die mensen moeten dan wel ‘rekening houden met jarenlange wachttijden’.
Meerdere factoren
Andere medische instellingen die genderzorg aanbieden, kampen evengoed met lange wachttijden. Waarom het aantal verwijzingen naar genderpoli’s over de gehele linie zo sterk toeneemt, weet het UMC niet. ‘Het kan zijn dat bekendheid rond het onderwerp hier een rol speelt, maar mogelijk zijn ook andere factoren van invloed,’ schrijft het UMC.
Volgens Sarah Bracke, UvA-hoogleraar sociologie van gender en seksualiteit, liggen er inderdaad meerdere redenen ten grondslag aan de toegenomen vraag naar genderzorg. ‘Ten eerste kan de toename niet los worden gezien van de toename in technische mogelijkheden.’ Ingrepen als borstvergrotingen en -verkleiningen, vaginale verjongingsoperaties, hormoontherapie in de menopauze, haarimplantaties en het gebruik van anabole steroïden voor spierontwikkeling zijn de afgelopen decennia behoorlijk snel wijdverspreid geraakt, stelt Bracke. Dat zijn allemaal voorbeelden van ingrepen die iemands genderidentiteit kunnen ondersteunen of bevestigen, en die door velen ook als genderbevestigende zorg worden gezien.
Tekst gaat door onder de afbeelding
Critici, zoals de Amerikaanse arts Lisa Littman, stellen dat individuen vaker in een opwelling kiezen voor een ander gender, als gevolg van ‘groepsdruk en sociale besmetting’. In sommige gevallen zou dat zelfs tot transitiespijt leiden – een definitie die onlangs tot onrust leidde bij de transgemeenschap, toen het door de Van Dale genomineerd werd voor de verkiezing Woord van het Jaar 2024. Het woordenboek besloot hierop de verkiezing af te gelasten.
Onnodig lijden
Maar volgens Bracke hebben opwellingen hier niets mee te maken, in plaats daarvan wijst ze op de ‘al decennialange afbrokkeling van de rigide genderrollen onder invloed van diverse emancipatiebewegingen, die individuen meer de mogelijkheid en vrijheid hebben gegeven om hun sociale genderidentiteit vorm te geven.’ Daarnaast ontsnapt de uitbreiding van wat gender kan zijn niet aan de werking van de markt, volgens Bracke: ‘Genderidentiteit is zonder twijfel ook een markt voor bedrijven. En dat we bij online aankopen zo vaak een m/v vinkje moeten plaatsen, draagt bij aan het gevoel dat we voortdurend aangesproken worden op onze genderidentiteit en er dus iets mee moeten.’ De populariteit van ‘liever geen van beiden’ is dan ook deels te begrijpen als weerstand hiertegen, aldus Bracke.
De moeilijke toegankelijkheid van genderzorg door de lange wachtlijsten leidt volgens Bracke tot onnodig lijden: ‘Van een meer algemeen gevoel van onderbroken levens tot mogelijk zware tol voor de geestelijke gezondheid van degenen die jaren op wachtlijsten staan. In een rijk land als Nederland, en in een context waarin veel vormen van genderbevestigende zorg algemeen beschikbaar zijn, zouden we in staat moeten zijn om genderzorg te bieden zonder deze buitensporige wachtlijsten.’ Dit noopt volgens Bracke tot ‘investeringen in de groei van faciliteiten, evenals publieke voorlichting om de politieke druk op deze specifieke vorm van genderbevestigende zorg tegen te gaan.’