Hoogleraar Kunstmatige Intelligentie Tom van Engers is jager en schiet als faunabeheerder maandelijks herten, zwijnen en ander wild. Dit is deel twee van een drieluik over UvA’ers in de natuur. ‘Ik stond al een paar keer oog in oog met een wolf.’
‘Daar zag ik hem, de wolf,’ zegt UvA-hoogleraar Tom van Engers terwijl hij deze namiddag over de uitgestrekte hei speurt. Door een warmtebeeldcamera (een soort infraroodlens) glijdt zijn blik vanaf een kleine heuvel de Veluwse horizon af. Het roofdier trekt vaak over de heide op zoek naar afgezonderde herten. ‘Ik heb al een paar keer op een paar meter afstand oog in oog met de wolf gestaan,’ vertelt de jager. Bang is hij niet. ‘Uiteindelijk heb ik een geweer en hij niet.’
Normaliter jaagt Van Engers in een eigen gebied in Drenthe. Hij is daar vrijwillige faunabeheerder bij Staatsbosbeheer. ‘Faunabeheerders zijn nodig om populaties te tellen, zieke dieren in de gaten te houden en via het schieten uiteindelijk het evenwicht te bewaren.’ Zo blijft er de gewenste biodiversiteit bestaan.
De wolf kan daarbij helpen, want die doet een deel van de jacht op groot wild die normaal door betaalde jagers of drukke vrijwilligers wordt uitgevoerd. ‘Maar uiteindelijk zal de wolf ook geschoten moeten worden.’ De eerste wolf kwam namelijk in 2018 aan en nu al zijn er meer dan negen geregistreerde wolvenroedels, van vijf tot negen wolven. ‘De groei is exponentieel en dat kan leiden tot onevenwichtige natuur, schade aan vee en gevaar voor huisdieren.’
Herten schieten
Vandaag bestudeert Van Engers het wild op de Veluwe, vlakbij zijn woonplaats. Hij klimt ontspannen verder het heuveltje op.‘Herten, daar!’ Hij wijst naar een boompje op de vlakte waar met samengeknepen ogen wat bruine vlekjes waar zijn te nemen. Van Engels kan er eindeloos bij vertellen. ‘Herten en wilde zwijnen zijn vroeger voor de jacht door het Koninklijk Huis naar Nederland gebracht. Reeën daarentegen vestigen ze zich op alle plekjes waar er in ons land plek voor is.’
Dat betekent ook dat ze er soms moeten worden ‘afgehaald’, zoals Van Engels het doodschieten voor het behoud van een gezonde populatie noemt. ‘Maar idem schieten wij jagers aangereden wild.’ Vanuit zijn hoogzit, een stoel of hut op een hoge plek in het bos, ziet Van Engers in soms herten zichtbaar lijdend over zijn jachtgebied trekken. Vaak ook door ziekte, uithongering of simpelweg ouderdom. ‘Uiteindelijk is doodschieten dan een vorm van, hoewel ongevraagde, euthanasie, zodat het dier niet verder lijdt. Juist die pijn vind ik moeilijk om te zien.’
Van Engers loopt met stevige pas verder het bos in. In de verte ziet hij een mannetjeshert met een ontzagwekkend gewei. Met zijn grote verrekijker voor zijn ogen beschrijft hij hoe het schieten van zo’n hert op ‘humane’ wijze gaat. ‘Met vizier en warmtecamera richt je van op ‘het blad’, het gebied tussen de schouder en het middenrif.’ Een schot van een jachtgeweer perforeert dan zeker de longen en het hart. ‘Dat gebeurt in een milliseconde. Het hert is dood voordat het de kogel uit het geweer heeft kunnen horen gaan.’ Tuurlijk, heeft Van Engers wel elke keer een gevoel bij het nemen van een leven, en dat doet hij dus niet zomaar. ‘Maar het is nodig.’
Tekst gaat verder onder afbeelding
Dieren eten
Na de plotsklapse dood volgt een heel ritueel, legt de hoogleraar uit. Intussen loopt hij oplettend verder door de schemering van het woud. ‘De jager legt de helft van een takje in de bek van het beest en doet de andere helft op zijn pet: het laatste voedsel van het gestorven dier.’ Vervolgens blaast de schutter dikwijls, en Van Engers zelf altijd, op een jachthoorn als laatste eerbetoon.
Van Engers jaagt ook met vrienden, in Drenthe en in Duitsland, waar eveneens een jagerscultuur gestoeld op saamhorigheid heerst. ‘Wanneer het de eerste keer is dat de jager een diersoort schiet, wordt hij met een tak licht geslagen door zijn medejagers. Als wraak op de prooi die zich niet meer kan verdedigen.’ Na de rituelen vilt Van Engers het dier zelf en gebruikt vrijwel alle delen van het dier. ‘Ik eet negentig procent van het jaar wild. Dat heeft immers een veel lagere ecologische voetafdruk dan dieren uit de landbouwsector’, stelt de UvA-hoogleraar terwijl hij in zijn auto stapt.
Mensen zouden dus meer moeten weten waar hun eten vandaan komt. ‘Sommige kinderen denken tegenwoordig dat melk uit een pak komt. Of mensen willen het hele jaar sperziebonen eten, die alleen van ver kunnen komen. Uiteindelijk moeten we voor een beter milieu weer meer seizoensgebonden en van eigen land gaan eten.’
Van Engers erkent dat onze bevolking niet alleen van het wild in Nederland kan eten. Minder vlees eten en dan meer vanuit de populaties die toch al in te grote aantallen voorkomen helpt volgens de jager duurzaamheid. ‘We hebben met elkaar een grote verantwoordelijkheid voor het ecosysteem waar we afhankelijk van zijn en van mogen genieten.’
Gevaarlijke zwijnen
Terwijl hij in het bijna donker langs andere wildrijke gebieden op de Veluwe rijdt, raakt Van Engels onrustig. Hij hoopte vandaag nog zwijnen te zien. Omgewroete stukken bosgrond in overdaad, maar de daders zijn onvindbaar. ‘Varkens, zoals wij ze noemen, hebben een enorme overpopulatie in Nederland. Maar het zijn schuchtere beesten, die in de nacht leven.’ Wel moet je voor ze oppassen, zeker in de lente en herfst als ze jongen krijgen. ‘Ik draag bij zwijnenjacht altijd versterkte broeken. Een klap met de snelheid en slagtanden waarover een wild zijn beschikt, rijt je been van je knie tot aan je dij uit elkaar. Dat trekt je hele slagader open,’ vertelt de hoogleraar. Hij stapt zijn terreinwagen uit op zoek naar zo’n zwijn.
Teruggekomen bij het open veld waar zich eerder ook de edelherten begaven, kijkt Van Engers door zijn warmtekijker. ‘Kijk, kijk, daar komen ze, zie je die witte puntjes door de lens?’ Zo’n tien wilde zwijnen hebben zich in het donker aan de bosrand verzameld. De herten zijn maar uitgeweken naar de andere kant van het veld. ‘Zwijnen zijn omnivoren en eten dus soms vlees. Ik heb een groot varken zelfs weleens met een reekalf in zijn bek zien lopen.’
Kritische vragen
Vol ervaringen stapt de hoogleraar tevreden weer in zijn grijze Toyota. ‘De hele dag ben ik achter mijn computer met cijfertjes bezig, dan vind ik het lekker om in mijn vrije tijd natuur in te ademen. De complexe vraagstukken die zich daar afspelen, behandel ik daarnaast in mijn colleges. Ik laat mijn studenten modellen bouwen waarmee ze bijvoorbeeld de invloed van stikstofuitstoot en voorstellen voor reductie van de veestapel bestuderen. Daarmee kan de natuur worden gestimuleerd.’
Van Engers vindt echter eveneens dat studenten kritische vragen moeten kunnen stellen over zijn hobby. Dikwijls vragen bekenden hem waarom de mens in de natuur zou moeten ingrijpen door dieren te doden. ‘Ik heb genoeg kritische gesprekken over de verhouding natuur, landbouw en menselijke cultuur. In ons dichtbevolkte land moeten we daar allemaal nou eenmaal een balans in proberen te vinden. Jagers proberen daar uiteindelijk gezamenlijk een bijdrage aan te leveren. Niet alleen door te schieten, maar ook biotoopverbetering na te streven, wilde dieren te tellen en het publiek voor te lichten.’
De jager doet in de auto zijn petje af en kijkt stiekem toch af en toe door het open autoraam met zijn warmtecamera de donkerte in. Misschien kan hij rijdend door het laatste stukje bos toch nog een zwijn van dichtbij zien. ‘Dit weekend ga ik waarschijnlijk weer naar Drenthe, in de nacht jagen. We moeten daar aanrijdingen voorkomen door het juiste aantal reeën te schieten.’ Vanavond heeft hij echter even rust van de jacht. ‘Of nou ja, we gaan wel even repeteren met het jachthoornensemble. Ik zal aankomende tijd namelijk nog veel op mijn jachthoorn moeten blazen.’
Lees ook het eerste deel over UvA’ers in de natuur over student en wildplukker Solin Wanders hier.