Het zit erop voor Agneta Fischer: na zes jaar decaan te zijn geweest van de altijd roerige Faculteit Maatschappij en Gedrag (FMG) heeft ze het stokje overgedragen aan haar opvolger. Hoe kijkt ze terug op haar decanaat? Wat ging er goed en wat niet? ‘Laat ik eerlijk zijn: ik heb al die jaren een hele ingewikkelde relatie gehad met de facultaire studentenraad.’
Daags voor haar vertrek als decaan van de FMG is haar werkkamer al half leeg. Midden in de kamer staat een kliko vol met paperassen voor de papierversnipperaar, de boekenkasten aan de wand zijn bijna leeg. ‘De drie plankjes die nog vol staan gaan mee naar huis, daar heb ik nog een Billy over. Ik kan ook altijd nog wat boeken gratis uitdelen. Studenten en wetenschappers gebruiken steeds minder boeken, maar de inhoud ervan is lang niet altijd beschikbaar op internet en dan is het handig nog een fysiek exemplaar achter de hand te hebben.’
Agneta Fischer (1958) is de nuchterheid zelve, ook nu ze vertrekt. Ze bouwde de reputatie op een flapuit te zijn, maar zelf nuanceert ze dat. ‘Ik zeg wel altijd wat ik vind, maar niet altijd alles wat ik op dát moment vindt.’ Het decanaat kwam op haar pad en maakt geen onderdeel uit van een carrièreplanning, zegt ze. ‘Ik was wel afdelingsvoorzitter en onderzoeksdirecteur bij psychologie geweest, maar deed daarnaast nog gewoon onderzoek en gaf onderwijs, tot voormalig collegevoorzitter Geert ten Dam mij uitnodigde voor de beroemde kop koffie, wat meestal betekende dat er een beroep op je werd gedaan. Zo ging dat ook bij mij. ‘Wil je decaan worden?’ Ik dacht: ik ben aan het einde van mijn carrière, is het dan zo erg om een paar jaar niet meer met de inhoud bezig te zijn, vanwege een drukke baan als decaan? De wetenschap valt toch niet om als ik vijf of zes jaar geen onderzoek doe?’
En toen was je opeens de baas van een onmogelijke faculteit, waar altijd gedoe is.
‘Ik ging ermee akkoord omdat ik leuke mensen om mij heen kreeg en een hele goede bedrijfsvoerder, Michel Telkamp. Dat was wel nodig ook, want volgens hem heb ik een gat in mijn hand. Terugkijkend heb ik het heel erg naar mijn zin gehad, maar er zijn ook lastige kwesties voorgevallen. We hebben natuurlijk de Covid-periode gehad, waarin het moeilijk was om studenten en medewerkers betrokken te houden bij hun werk en studie. Verder heb ik een paar ingewikkelde personeelskwesties aan de hand gehad, waaronder het ontslag van antropoloog Niko Besnier, de kwestie rond Laurens Buijs en de vrouwenopstand bij sociologie.’
Hoe kijk je terug op die kwesties?
‘Bij het ontslag van Besnier heeft het mij echt hogelijk verbaasd dat wij door de rechter niet in het gelijk werden gesteld. Wij hadden heel veel signalen gehad dat er van alles mis was met de manier waarop hij met promovendi om ging en er lag een dik onderzoeksrapport met schrijnende verhalen op tafel. Er was geen sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar zijn omgang met promovendi leidde tot sociaal zeer onveilige situaties. Dat de rechter dit anders zag en de verstoorde arbeidsrelatie in de schoenen van de FMG schoof, vond ik onbegrijpelijk. Hoeveel bewijs moet je leveren voor je gelijk krijgt?’
‘Ook de kwestie rond klokkenluider en docent interdisciplinaire sociale wetenschap Laurens Buijs deed enorm veel stof opwaaien, vooral ook omdat de kwestie zo lang duurde, er een hele onderzoekscommissie aan te pas kwam en Buijs de kwestie voluit naar buiten bracht via de sociale media. De zaak heeft als voordeel gehad dat “woke” op de agenda is gekomen. Dat is belangrijk omdat studenten veel sensitiever zijn geworden, iets waar Buijs weinig zicht op bleek te hebben. Gelijktijdig is het – juist in de wetenschap – van belang om te blijven twijfelen aan alles. Veel jongeren zijn op zoek naar hun eigen identiteit en sommigen worstelen daar mee. Maar zij moeten leren een wetenschappelijk debat te voeren over deze vraagstukken zonder dit direct op zichzelf te betrekken. Dat kun je leren door te reflecteren, te oefenen en door les in academische discussies te krijgen. Door die hele affaire hebben we binnen onderwijsprogramma’s meer aandacht voor een kritische kijk op identiteit.’
En de vrouwenopstand bij sociologie. Was het zo slecht gesteld met de positie van de vrouwen?
‘Ja. Sociologie was echt een casus, waarin het overduidelijk was dat vrouwen niet in de hogere posities kwamen en werden achtergesteld bij promoties, het verdelen van de banen, de subsidies of uren. Er heerste daar een man-vrouw schisma, waarbij vrouwen al jaren aan het kortste eind trokken en mannen onderling de dienst uitmaakten. Sociologie was echt een old boys network, totdat er een flinke groep vrouwen in opstand kwam en verandering eiste. Er heerste volgens hen een giftige cultuur en er was heel wat (externe) coaching en mediation voor nodig om de zaak weer recht te trekken, maar ik denk dat dit nu wel is gelukt.’
Waar merk je dat aan?
‘Achterstanden zijn ingehaald, er is meer diversiteit in hogere posities, de verhouding zijn verbeterd en er wordt bij afdelingsvergaderingen gebruik gemaakt van deep democracy principes, het gevoel dat niemand exclusief aanspraak kan maken op de waarheid, dat er ook andere perspectieven zijn. De sfeer is gewoon heel erg opgeknapt.’
Met 8000 studenten en 1300 medewerkers verdeeld over vier afdelingen is de FMG een mammoetorganisatie. Is het niet beter om de faculteit op te knippen?
‘Opsplitsing maakt de zaak denk ik niet minder ingewikkeld dan nu. En ik ben eerlijk gezegd heel erg tevreden over hoe onze bestuurders het doen, ondanks de omvang van de faculteit. We hebben hier ook wel aan gewerkt: leidinggevenden volgen allemaal leiderschapstrainingen, er is voldoende ondersteuning voor HR-vragen, en er zijn de afgelopen jaren door ons veel werkwijzers opgesteld over hoe we op de faculteit willen werken. Dan moeten we natuurlijk zelf ook het goede het goede voorbeeld geven: snel en duidelijk communiceren en commitment naar de organisatie. De bestuurders in de faculteit zijn professioneel en geven zelf ook echt het goede voorbeeld.’
En de studenten?
‘Laat ik eerlijk zijn: ik heb al die jaren een hele ingewikkelde relatie gehad met de facultaire studentenraad (FSR). Misschien lag het aan mij, maar zeker niet alleen aan mij. De eerste paar maanden na hun verkiezing ging het goed, maar in januari ontstond er steevast ruzie tussen de raad en mij. Het was elk jaar gedoe. De raadsleden kaartten voornamelijk studie- en onderwijs gerelateerde zaken aan, terwijl dat kwesties zijn die de onderwijsdirecteuren met hen zou moeten bespreken. Die zaten de laatste tijd dan ook bij de FSR vergaderingen. Maar vaak bleven andere grote en belangrijke kwesties liggen. De hele kwestie rond de oorlog in Gaza, wat de universiteit zou moeten doen, en de demonstraties op de REC is bijvoorbeeld geen één keer door de raad aangekaart. Er is alleen over de huisregels gesproken en dan ging het over de vraag of het dragen van een politieke button of sticker op hun laptop nu wel of niet mocht. Misschien is deze faculteit – met vier grote domein, en opgesplitst in 7 afdelingen – voor de studentenraad te groot en zou de raad beter opgesplitst kunnen worden in vier aparte raden, een raad voor elk van de vier domeinen.’
De pro-Palestina demonstraties op de REC hebben hun stempel gedrukt op dit jaar. Jij was bestuurlijk campusbeheerder. Hoe kijk je terug op de afgelopen maanden?
‘Het demonstratierecht is er nu eenmaal en dat is ook goed, maar niet inpandig. Niet binnen dus. De vraag is: willen we dan wel demonstraties buiten op ons terrein? Ja, maar zonder overnachten en zonder vernielingen. De vraag is ook of je überhaupt tentenkampjes in Amsterdam moet tolereren. Ik denk het niet, want er komen gewoon te veel buitenstaanders op af met verkeerde bedoelingen. In een paar maanden tijd heb ik vier keer de politie moeten bellen om aangifte te doen. Dat vond ik heel vervelend, maar een andere keus was er niet: er viel gewoon niet te praten met de demonstranten.’
Jullie hebben anders wel gepraat met gemaskerde demonstranten. Was dat verstandig?
‘Achteraf is het niet goed geweest om met gemaskerde mensen te praten, maar op dat moment wel. We hadden weinig tijd en wilden een uiterste poging doen in gesprek te komen met de demonstranten. Dan ga je niet eerst een half uur over mondkapjes praten. Overigens is het ook een beetje een opgeblazen verhaal geworden, want we wisten om wie het ging en met wie we zaten te praten. We kenden hen allemaal.’
Hoe nu verder? Deze week is er al weer een demonstratie aangekondigd.
‘Zolang die vreselijk oorlog gaande is, vrees ik dat we ook aan de UvA een beetje blijven aanmodderen en de demonstraties blijven komen, al is het helder dat de UvA dit soort mondiale conflicten niet vanaf de campus kan oplossen.’
Hoe gaat het nu verder met de faculteit? Er dreigen grote bezuinigingen.
‘Dat vind ik heel erg en daarom ga ik vandaag ook naar de Alternatieve Jaaropening in Utrecht. We hebben landelijk en in alle universiteiten vijf jaar lang gewerkt aan de Sectorplannen sociale en geesteswetenschappen. Daar is 70 miljoen mee gemoeid met als doel om tot een landelijke afstemming tussen faculteiten te komen, opleidingen te verbeteren en aan te laten sluiten op elkaar, gezamenlijk prioriteiten te formuleren en gezamenlijk onderzoek te doen naar belangrijke maatschappelijke vraagstukken. De vrees is dat dit kabinet er in één keer een streep door zet.’
Wat zou de FMG aan die plannen hebben?
‘We willen vanuit verschillende disciplines gaan werken aan thema’s als psychische aandoeningen, diversiteit en ongelijkheid en de menselijke factor in technologie. Daarnaast is een interfacultair programma over digitaal burgerschap opgezet, want goed burgerschap verandert doordat iedereen steeds meer online moet doen. Dit zijn inhoudelijk belangrijke programma’s. We moeten nu dus maar zien of die plannen gerealiseerd kunnen worden.’
Waar ben je het meest trots op als je terugkijkt?
‘De Sectorplannen zijn het meest concrete resultaat van mijn inspanningen de afgelopen jaren, maar daarnaast ben ik ook druk geweest met de oprichting van een UvA-breed Amsterdams centrum voor mentale gezondheid. Dat heeft als doel om voor studenten en promovendi zorg te verlenen bij complexe mentale problematiek. Nu lopen mensen tegen gigantische wachtlijsten aan, waardoor hun geestelijke gezondheid alleen maar achteruit gaat. Ik hoop dat we daar binnenkort mee kunnen starten.’
Zijn er ook kwesties die je als decaan niet hebt kunnen oplossen?
‘Het dossier Werkdruk is mislukt, daar moet ik eerlijk in zijn. We hebben heel veel gedaan en geprobeerd, maar de uitkomsten van vragenlijsten naar werkdruk laten niet zien dat het minder is geworden. Ik denk dus dat werkdruk voor het grootste deel onoplosbaar is en tussen de oren zit omdat er veel ambitie en commitment is en weinig middelen. Het is heel moeilijk om het op lossen in een organisatie met ambitieuze mensen die hogerop willen, maar ook alles heel goed willen doen. Dan moet je op een gegeven moment maar accepteren dat er werkdruk is.’