Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Romain Beker
actueel

Kohnstamm-lezing | Leraren als fabrieksarbeiders met kant-en-klare lesmethodes

Irene Schoenmacker,
22 maart 2024 - 16:15

De 24ste Kohnstamm-lezing werd vanmiddag gehouden door Merel van Vroonhoven, leraar in het speciaal onderwijs en Volkskrant-columnist. Ze ruilde ooit haar baan als topbestuurder in voor die van leraar. Ze hekelt de neoliberale weg die het onderwijs is ingeslagen. ‘Kinderen worden gezien als een soort belegging: hoeveel geld heb ik erin geïnvesteerd en hoeveel rendement maak ik?’

Vijf jaar staat Merel van Vroonhoven (1968) nu voor de klas, sinds ze in 2019 haar baan als topbestuurder vaarwel zei en intrek nam in het klaslokaal als leraar. Deze vrijdagmiddag spreekt ze in de Aula van de UvA het publiek toe over de crisis waarin het onderwijs – en dus ook de samenleving – zich momenteel bevindt.
 
‘Alles staat of valt met de persoon van de onderwijzer,’ memoreert Van Vroonhoven de woorden van Philip Kohnstamm, aan wie de jaarlijkse lezing zijn naam te danken heeft. Niet alleen kan een goede basisschoolleraar zomaar een heel niveau schelen op de middelbare school, ook halen twee keer zoveel kinderen een voldoende bij een goede leraar als bij een slechte, haalt ze om te beginnen enkele wetenschappelijke onderzoeken aan.

Foto: Ruud Pos

Kortom, een goede docent is heel belangrijk. Maar wat maakt iemand goed? Welnu, aldus Van Vroonhoven: een goede docent heeft een breed oeuvre aan kennis en vaardigheden. ‘Zoals in mijn geval de spelling van vierduizend woorden, het verschil tussen Mondriaan en Monet, ons kiesstelsel, de bloedsomloop, een notenbalk en een dialoog schrijven. En klimmen in een zwaaiend touw, ziet u het voor u?’
 
En hoe word je dat dan, een goede leraar? ‘De afgelopen vijf jaar heb ik me die vraag vaak gesteld,’ zegt Van Vroonhoven. ‘Zeker op momenten dat ik merkte dat die o zo goed voorbereide les toch niet aansloeg en ik me na een loodzware lesdag ontredderd afvroeg of ik het vak ooit onder de knie zou krijgen.’ Het antwoord: zo’n vakman word je niet zomaar. Dat moet ontwikkeld worden door vlieguren te maken en door bijvoorbeeld de kneepjes bij ‘excellente leermeesters’ af te kijken. Maar niet alleen dat, wordt in de gehele lezing duidelijk: de leraar moet ook de ruimte krijgen om les te kunnen geven en zich te kunnen ontwikkelen. En dat is zo makkelijk nog niet, bleek de afgelopen jaren.

‘Leraarschap is allesbehalve het luizenleventje met eindeloze vakanties waarover nogal eens meesmuilend wordt gesproken,’ houdt Van Vroonhoven haar publiek voor. ‘Het is een prachtig en betekenisvol vak, maar wel eentje met te veel taken, te weinig zelfbeschikking, te hoge maatschappelijke verwachtingen en te weinig ondersteuning.’

 

Of Van Vroonhoven nu niet een rustiger leven heeft, nu ze geen voorzitter meer is bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM), krijgt ze vaak als vraag. Ze vergissen zich, antwoordt ze dan: ‘Ik werk meer en harder dan ooit.’ De echte energiekillers zijn volgend haar de bureaucratie die over leraren uitgestort wordt en ‘andere tijdvretende nonsens, zoals het invullen van ellenlange rapporten en lijstjes ter bevrediging van bestuurlijke onzekerheid’.

Wie is Merel van Vroonhoven?

Merel van Vroonhoven werkte lange tijd in bestuurlijke topfuncties bij de NS, ING en de Autoriteit Financiele Markten, tot ze in 2019 de bestuurskamers verruilde voor het klaslokaal.
 
Nu is ze leraar in het speciaal onderwijs. Daarnaast schrijft ze columns voor de Volkskrant en is ze toezichthouder bij Stichting Lezen en Het Nationale Theater.

Koekjesfabriek

Het gevolg? ‘De leraar die overblijft zoekt uit tijdgebrek maar zijn heil in geestdodende, kant-en-klare lesmethoden en verandert steeds meer in de uitvoerder aan de lopende band van een koekjesfabriek.’ Met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Een samenleving waar een derde van de vijftienjarigen het risico loopt laaggeletterd de school te verlaten en waar 72 procent van de vmbo-basis/kader-leerlingen eind tweede klas het rekenniveau haalt dat eigenlijk kinderen aan het einde van groep 8 zouden moeten worden. Of met de woorden van Van Vroonhoven: ‘Het is een samenleving zonder toekomst.’
 
Ze vervolgt: ‘Als nieuwkomer in het onderwijs heb ik met grote verbazing gekeken naar de wereld waarin ik was terechtgekomen. Een soort Alice in Wonderland. Ik verwachtte een publieke sector, maar trof een quasi-marktsector die me deed denken aan het bedrijfsleven dat ik zo goed kende. Nog altijd is het neoliberale gedachtegoed dominant in het onderwijs. Maar het idee dat marktwerking de kwaliteit van het onderwijs zal verbeteren is een illusie.’ De huidige toetscultuur helpt niet mee. ‘Kinderen worden gezien als een soort belegging: hoeveel geld heb ik erin geïnvesteerd en hoeveel rendement maak ik? Volstrekt onverantwoord.’

Kortom: ‘Het jarenlange neoliberaal kortetermijnbeleid heeft het Nederlandse onderwijs uitgehold. Bestuurlijk efficientiedenken en dashboardmanagement hebben van de leraar ‘een uitvoerder’ gemaakt, die om te overleven zijn heil zoekt in geestdodende, kant-en-klare lesmethoden en het afvinken van lijstjes.’
 
Het roer moet dan ook om, concludeert Van Vroonhoven. Maar hoe? Leraren zouden meer hun vak moeten terugpakken, meent ze. Eis meer voorbereidingstijd en ruimte voor professionele ontwikkeling. Daarnaast zou een goedgeorganiseerde beroepsorganisatie ook een verschil kunnen maken. Die zou zich bezig moeten houden met professionele standaarden en de inhoud van het vak.

‘De leraar verandert steeds meer in de uitvoerder aan de lopende band van een koekjesfabriek’

Strengere eisen

Een ander voorstel: waarom geen landelijke lerarenacademie met een ‘hoogwaardig, onderwijscurriculum’, waar de lat hoog wordt gelegd? Die academie, waar behalve leraren ook schoolleiders als onderzoekers kunnen worden opgeleid, kan dan via regionale dependances met hetzelfde curriculum over het land worden uitgerold.
 
Maar ook in de top kan volgens Van Vroonhoven nog een en ander veranderen. Stel strengere eisen aan de professionaliteit en bekwaamheid van de bestuurders en intern toezicht, bijvoorbeeld. Geef de inspectie de bevoegdheid om harder en sneller in te grijpen bij slecht onderwijs, ook op bestuursniveau.
 
Ook de politiek moet volgens haar zaken anders doen. Stop met het strooien met incidentele subsidies en bekostig scholen structureel. Neem de concurrentiepositie tussen scholen weg door niet de financiering toe te kennen op basis van het aantal leerlingen of studenten. Zorg voor een onderwijsbegroting die minimaal aan de VN-norm van 6 procent van het bbp voldoet. En maak de salarissen van leraren ook aantrekkelijker.
 
Tot slot wijst Van Vroonhoven op de commerciële partijen in het onderwijs, het zogenoemde schaduwonderwijs, dat ‘weliger dan ooit’ tiert en die leerlingen van wie de ouders genoeg geld hebben om extra onderwijs in te kopen, een voorsprong geeft. ‘Pak marktmacht harder aan,’ adviseert Van Vroonhoven.
 
Ook heeft ze nog een boodschap aan de onderwijsbestuurders. ‘Persoonlijk zou ik als onderwijsbestuurder niet kunnen slapen als ik wist dat mijn scholen kinderen ‘afleveren’ die onvoldoende leesvaardig zijn door veelvuldige uitval van lessen of omdat het vakmanschap van mijn leraren en schoolleiders wordt ondergesneeuwd door belabberde werkomstandigheden, administratieve lasten en papieren plannenmakerij als gevolg van mijn bestuurlijke keuzes,’ zegt Van Vroonhoven. ‘Ik ben geen fan van curlingouders maar ik denk weleens, hadden we maar curlingschoolbesturen. Besturen die alle nonsens weghouden, zodat leraren zich kunnen richten op het vak.’