Johannes Houwink ten Cate, emeritus-hoogleraar holocaust- en genocidestudies aan de UvA, vond facturen die het Amsterdamse openbaarvervoerbedrijf aan de nazi’s stuurde voor het bewaakt vervoeren van Joden in trams tijdens zijn werk voor NIOD. Hoe kijkt hij aan tegen de rol van de GVB in de oorlog? ‘Écht laakbaar dat de topmensen mochten blijven zitten.’
‘Rijdende gevangenissen’ waren het, dwars door de stad. De Amsterdamse trams van de GVB (toen nog Amsterdamse Gemeentetram geheten) fungeerden tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna negenhonderd keer als bewaakt vervoersmiddel, om Joden naar het Centraal- of Muiderpoortstation te leiden, van waaruit de treinen naar doorgangskamp Westerbork vertrokken.
De kosten daarvoor declareerde de GVB bij de nazi’s. Dat blijkt uit de facturen die Johannes Houwink ten Cate, emeritus-hoogleraar holocaust- en genocidestudies aan de UvA, tijdens het schrijven van een onderzoeksrapport over de Hollandsche Schouwburg in 1994 per toeval tegenkwam. Hij werkte toen bij het NIOD-instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, die besloot de facturen enkel vertrouwelijk ter inzage te bieden aan iedereen die erom vroeg. Daardoor bleven ze lang buiten het zicht van de massa.
Tot nu, jaren later. Filmmaker Willy Lindwer klopte onlangs bij Houwink ten Cate aan voor een nieuwe documentairefilm en boek getiteld Verdwenen Stad. Hiervoor wilde hij gebruikmaken van de GVB-facturen die Houwink ten Cate gevonden had. Laatstgenoemde ging akkoord: ‘Ze waren immers al min of meer in de openbaarheid gebracht voor een beperkt aantal belangstellenden.’
Door de vernieuwde aandacht ervoor ligt de rol van de Amsterdamse GVB tijdens de Tweede Wereldoorlog onder een vergrootglas. Vanuit de Joodse gemeenschap klinkt de roep om excuses en herstelbetalingen, zo tekende Het Parool op. Burgemeester Femke Halsema wil daarentegen eerst een onderzoek van het NIOD afwachten, aldus het Amsterdamse dagblad.
Hoe kijkt Houwink ten Cate, die nu zo’n acht jaar met emeritaat is na een UvA-hoogleraarschap van vijftien jaar aan de faculteit der Geesteswetenschappen, zelf tegen de rol van de GVB in de oorlog aan?
Wat was uw reactie toen u voor het eerst de facturen onder ogen zagen?
‘Eigenlijk geen. In alle eerlijkheid: historisch gezien waren we toen bezig met een hele andere vraag. We stelden ons niet de vraag hoe de Holocaust had kunnen plaatsvinden, maar waarom. Doe je alleen het laatste, dan heb je het enkel over Adolf Hitler en zijn trawanten. Maar als je de hoe-vraag stelt, wat pas later gebeurd is, dan heb je het ook over de rol van de treinmachinist en trambestuurders, de ambtenaren die het registratiewerk deden en de mensen die er met het geld van de Joden vandoor gingen.’
Welk gevolg heeft het stellen van die hoe-vraag gehad?
‘Dat de kring van daders is uitgebreid. Zo sterk, dat je je kunt afvragen of ons huidige begrip van daderschap en medeplichtigheid nog wel opgaat. Als de ambtelijke collaboratie zo sterk was en de onderste steen zelfs nog niet boven is, kun je je gaan afvragen of je niet moet gaan praten over eventuele medeverantwoordelijkheid van de Joodse Raad. Temeer omdat wij eigenlijk iedereen die geen Joden in huis heeft gehaald als medeplichtig beschouwen.’
Is dat zo?
‘Ja, eigenlijk wel ja. Naast de mensen in het verzet en de slachtoffers uiteraard. Al het andere vinden we in wezen niet goed genoeg. Het ingewikkelde hieraan is dat deze discussies over de oorlog helemaal niet gaan over de feiten, maar over de morele waardering van de feiten. Ze gaan niet alleen over het verleden, maar ook over onszelf. Over wat we van anderen mogen verwachten. Over noties van verantwoordelijkheid, solidariteit en hulp aan medemensen in het gedrang. De gelauwerde Joodse jurist en literator Abel Herzberg zei altijd: ‘’Mensen houden helemaal niet van mensen met wie het slecht gaat.’’ Ik denk dat veel mensen het hier niet mee eens zouden zijn vandaag de dag. Ik denk dat we de neiging hebben meer van elkaar te verwachten.’
Suggereert u daarmee ook dat het geen verbazing hoort te wekken dat veel mensen in de oorlog weinig tot geen omkijken hadden naar het lot van de Joodse bevolking?
‘Nou kijk, ik kan dat het beste illustreren aan de hand van een citaat, dat mijn Britse collega Richard Overy aanhaalde toen ik mij tijdens een lezing onder zijn gehoor bevond. Hij keek mij strak aan, terwijl hij het volgende zei: “Als gewone mensen het gemakkelijk vonden om ‘nee’ te zeggen tegen het gezag, dan zouden ze wel vaker ‘nee’ hebben gezegd.’’ Blijkbaar is dat dus niet makkelijk.’
Wat vindt u zelf van de handelswijze van het GVB?
‘Wat ik écht laakbaar vind is dat de topmensen van het GVB, die willens en wetens illegale dienstbevelen hebben gegeven, namelijk het besturen van rijdende gevangenissen, na de oorlog mochten blijven zitten. Daarbij speelde het mee dat je als ambtenaar je pensioen kwijtraakte, als je werd weggezuiverd. En ambtenaren doen elkaar veel aan, maar ze raken elkaar niet gauw in het pensioenrecht…’ Wat ook een rol speelde is dat de hoge politiefunctionarissen die Amsterdamse politieagenten illegaal opdracht hadden gegeven om Joden op te halen, óók niet werden weggezuiverd.’
Hoe de gemeentediensten tijdens de Tweede Wereldoorlog opereerden is jarenlang onder de pet gehouden. Hoe verklaart u dat?
‘Ja, dat komt omdat de gemeentediensten de neiging hebben om archiefstukken waarvan ze denken dat er gedoe van komt pas heel laat af te staan aan het Stadsarchief. “Geen slapende honden wakker maken’’, was het devies. Hoofdverantwoordelijk daarvoor waren de gemeentelijke diensten zelf én hun politieke leidinggevenden, de achtereenvolgende burgemeesters en wethouders dus.’
Wat moet de GVB nu doen, volgens u? Excuses maken en subiet beginnen met herstelbetalingen, zoals binnen de Joodse gemeenschap te horen valt?
‘Het ingewikkelde is dat we niet meer kunnen traceren wie er door het GVB vervoerd is en wie niet. Sommige Joden zijn naar het Muiderpoortstation gelópen, sommige zijn met de ambulance vervoerd omdat ze te ziek waren. Als je niet meer precies weet wie je moet uitbetalen, dan is een bijdrage aan een fonds voor oorlogsslachtoffers het meest opportuun.’
En het plaatsen van informatiebordjes bij tramhaltes, zoals de oud-voorzitter van het Cidi Ronny Naftaniel in Het Parool bepleit, hoe staat u daar tegenover?
‘Dat vind ik ook een mooi idee. We hebben natuurlijk al een tijdje de struikelstenen voor woonhuizen, waarop staat wie er uit dat huis gedeporteerd is tijdens de oorlog. Bij het Barlaeus Gymnasium, waar ik op school heb gezeten, hebben ze nu ook een struikeldrempel geplaatst, waarop staat wat daar gebeurd is. (Het is een eerbetoon aan leerlingen die als verzetsstrijder omkwamen, en aan de 42 Joodse leerlingen en vijf Joodse docenten die eveneens werden vermoord, red.) Ik zou het helemaal geen gek idee vinden om de kunstenaar van die struikeldrempel te vragen ook de tramhaltes van informatie te voorzien. Dan toon je bijvoorbeeld dat vanaf de tramhalte Beethovenstraat tussen 1942 en 1944 naar schatting zo’n 18.000 Joden zijn gedeporteerd. Je moet een oplossing zoeken die recht doet aan de maatschappelijke dimensie van het probleem, dan ga je al snel de kant van Holocaust-educatie op.’
Vindt u dat de kennis over de Holocaust achteruit holt in de samenleving?
‘Ik meen dat bijna een kwart van de Nederlandse jongeren gelooft dat de Holocaust niet heeft plaatsgevonden. Dat zijn angstaanjagende percentages. Er zijn ook een hoop leraren die hun snor drukken en denken: weet je wat, dit is, nu ook met het Midden-Oosten conflict, een te ingewikkeld onderwerp in het klaslokaal.’
Gebeurt dat veel?
‘Nou, ja, er zijn echt leraren die hiervoor terugschrikken. Op scholen in Amsterdam-West bijvoorbeeld, waar jonge moslimkinderen van huis uit mee krijgen dat de Holocaust een verzinsel is van Joden. Dat maakt het dus des te belangrijker om als samenleving goede holocaust-educatie te faciliteren.’