Deze zomer bezoekt Folia wekelijks een Crea-zomercursus. Vandaag: Kinderverhalen, waar cursisten door verschillende opdrachten beter leren schrijven voor kinderen. ‘Kinderen zien de wereld op een eigenwijze manier.’
De airco blaast zachtjes frisse lucht in het lokaal op de derde verdieping van Crea. Het is een grijze ruimte, alleen posters met gedichten zorgen voor wat kleur. De cursisten zitten aan bureaus, opgesteld in de vorm van een rechthoek. Dubbelgevouwen papiertjes in het blauw, groen, oranje en geel onthullen hun namen – maar die kennen ze na een paar dagen cursus vast al van elkaar. Het is stil, op wat geritsel van notitieblokken na. Ze wachten geduldig tot docent Ellen Stoop, zelf ook kinderboekenschrijver, haar les begint.
Details, zoals in de eerste alinea van dit artikel, zijn volgens Ellen belangrijk in een kinderverhaal. ‘Wat is de allerbelangrijkste schrijfregel?’ vraagt ze de groep. ‘Show don’t tell,’ antwoordt ze als het stil blijft. ‘Met andere woorden: zeg niet wat er gebeurt, maar laat het zien. Belangrijk daarbij is expliciet zijn. Piet dronk geen kop koffie. Piet dronk een latte macchiato met een dikke laag schuim. Dan proéf je het bijna.’
‘Worden al die details dan niet irritant?’ vraagt een van de cursisten. Zelf stoort ze zich soms aan onnodige informatie in verhalen. ‘Natuurlijk moet je doseren,’ zegt Ellen. ‘Maar door de details ziet de lezer beter wat er gebeurt. Het zijn de juwelen van de tekst.’
(Lees verder onder de foto)
De deelnemers knikken instemmend. Het zijn er zes. Eentje heeft zich ziek gemeld en een ander is per vandaag gestopt. ‘Ze had niet genoeg tijd voor het huiswerk en vond dat we te lang besteedden aan feedback geven. Vinden jullie dat ook?’ vraagt Ellen. ‘Dan verander ik dat.’ Ze zijn het er niet mee eens. ‘We leren juist van feedback op elkaar,’ zegt er een. Dat denkt Ellen ook.
Om te oefenen met show don’t tell schrijft Ellen een zin op het whiteboard. ‘Clara kan niet met kinderen overweg.’ Hoe zou je dit anders kunnen omschrijven? De cursisten beginnen meteen driftig te pennen. Na een tijdje stilte bespreken ze de oefening klassikaal.
‘Jenny, wil jij voorlezen wat jij hebt?’ vraagt Ellen. Dat wil ze wel. ‘Getsie, weer een klodder kwijl en ook nog een snottebel. Vieze, vochtige knuistjes grijpen m’n witte Versace-broek vast.’ De persoon uit haar omschrijving heeft het inderdaad niet zo op kinderen. En dat wordt duidelijk zonder het direct te zeggen, oordeelt de groep.
Gezellig gebraden vlees
Na het theoriegedeelte is het tijd de huiswerkoefeningen te bespreken. Een van de opdrachten was het omschrijven van een scène. Een kind kijkt door een opening in de schutting, wat ziet het erachter? Eva Gijsen is als eerste aan de beurt om haar verhaal voor te lezen. De rest krijgt de taak te onderstrepen waar zintuigen aan bod komen. Daar krijgen ze volop de kans voor: ‘slurpend van een prikkelend glas ijskoude limonade’, ‘de geur van gezellig gebraden vlees op de barbecue’ en ‘het grind prikt onder mijn voeten’.
Ellen vindt het maar knap. ‘Zeventien is Eva pas, en ze kan al zo goed schrijven,’ zegt ze. Eva komt helemaal vanuit België naar Amsterdam voor deze cursus. Ze won haar deelname bij een schrijfwedstrijd van de Katholieke Universiteit Leuven. ‘Ik koos deze cursus, omdat ik het interessant vind me te verplaatsen in kinderen,’ vertelt Eva. ‘Zij zien de wereld op een eigenwijze manier. En misschien is het voor mij nog iets makkelijker me in kinderen in te leven, omdat het voor mij minder lang geleden is dat ik er zelf een was,’ lacht ze.
(Lees verder onder de foto)
Het moeilijkst vindt ze de woordenschat. ‘Welk woord snapt een kind van acht wel en welke niet? Je wil ze ook niet onderschatten.’ Daar loopt deelnemer Selma Visscher (23) ook tegenaan. ‘Daarom is het belangrijk om vanúit het kind, niet óver het kind te schrijven, leren we,’ zegt Selma, die Nederlands studeert aan de UvA. ‘Ik zie mezelf nog lang niet als een volledig volwassen persoon, dus voor mij is het niet moeilijk het kind in mezelf op te roepen.’
‘Leuk’
Zomaar ‘leuk’ wil Selma de cursus niet noemen. ‘We leren hier juist dat dat een nietszeggend woord is en dat je je beter op een andere manier kan uitdrukken. Dus om het anders te zeggen: ik vind het fijn om handvatten aangereikt te krijgen om beter te leren schrijven.’ Dat is ook Ellens doel. ‘Met verschillende opdrachten probeer ik de cursisten de basis voor kinderverhalen schrijven bij te brengen,’ zegt ze. ‘Daarvoor moet je loslaten wat je nu weet en teruggaan naar je eigen kindertijd. Vind het kind in jezelf.’
Selma doet dat door de ‘interpretatieve opsmuk’ die volwassenen vaak zien, te vergeten. ‘Een kind denkt bij wildplassen gewoon aan iemand die heel nodig moest. Wij denken meteen aan boetes of dat het een asociaal iemand is.’
Inmiddels is Ellen aangekomen bij het bespreken van dialogen. ‘Dialogen verlevendigen personages. Ze geven je verhaal snelheid, alsof je gas geeft in de bocht,’ legt ze uit. Daarom krijgen de cursisten op een blaadje alleen de zinnen tekst die twee personages in een boek tegen elkaar zeggen. De context eromheen moet ze er zelf bij verzinnen. ‘Dan lees ik morgen het hele verhaal voor en kun je kijken hoe dicht je erbij in de buurt zat.’
Lees hier de schrijfopdrachten van Eva en Selma over de schutting:
Eva Gijsen
Ik druk mijn ogen tegen de spleet in de schutting. Ik sta een beetje op mijn tenen. Door de kleine opening zie ik een zachte deken van groen gras en zoveel bloempjes dat ze wel duizend regenbogen zouden kunnen vormen. Vogels met rode buikjes fladderen als elfjes tussen de bomen heen en weer. Ik kan de zoete smaak van de sappige kersen aan de bomen bijna proeven. Ik ruik de mengeling van rot regenwater in het hoekje van onze tuin en de zoete geur van hun regenboogbloemen. De vensters van hun klein kasteel weerkaatsen het licht net zoals de vleugels van het hoopje vliegen op onze vensterbank. Ik hoor mensen lachen en druk door elkaar babbelen en ik ruik de geur van gezellig gebraden vlees op de barbecue. Ik stel me voor dat ik mee aan de tuintafel zit, slurpend van een prikkelend glas ijskoude limonade. ‘Mila!’, hoor ik mijn moeder ongeduldig roepen. Snel draai ik me om. Het grind prikt onder mijn voeten, wanneer ik door de dorre bladeren terug naar mijn kleurloze achterdeur ren.
Selma Visscher
De stapel stenen onder mijn voeten is wankel. Ik probeer niet te bewegen. Mijn hoofd heb ik tegen de schutting gedrukt. Met mijn handen houd ik me vast aan een groen uitgeslagen plank van de schutting. Ik hoor stemmen. Heel hoge stemmen. Zo hoog, dat ik niet goed kan horen wat er gezegd wordt. Ik probeer mijn hoofd nog dichter tegen de schutting te drukken. Het hout piept. Ik schrik en er ontsnapt een gek geluid uit mijn mond. Geschrokken druk ik mijn hand voor mijn mond. De hoge stemmen zijn opgehouden. Het is helemaal stil aan de andere kant van de schutting. Even blijf ik zo staan. Zouden ze me hebben gehoord? Ik proef de hagelslag in mijn mond. Er zit iets tussen mijn tanden. Ik laat het zitten. Voorzichtig draai ik mijn hoofd iets omhoog. Ik spiek tussen de planken van de schutting door. Ik zie een tuinstoel, met een kussen erop. Roze met wit gestreept. Ik beweeg mijn hoofd naar rechts. Ik zie een donkergroene tuintafel. Ik schrik. Op de tafel staan vijf beestjes op een rijtje. Of nee, het zijn geen beestjes, het zijn kleine mannetjes. Mannetjes zo groot als melkpakken. Ze hebben varkenskoppen. Elk mannetje heeft een heel klein rood schepje in zijn hand.