Een deel van het probleem zit bij de journalistiek. Niet alleen de NOS heeft een probleem met wetenschap. Samen met Alexander Pleijter voerde ik vorig jaar voor het Rathenau Instituut een onderzoek uit naar wetenschapsjournalistiek in Nederland. Bijna alle media, van damesbladen tot televisietalkshows, doen wel iets met wetenschap. Het valt daarbij op dat bronnen nauwelijks genoemd worden en dat wetenschappers zelden over hun eigen onderzoek praten. Voor een bespreking van de gehanteerde methoden is weinig ruimte. En dat is cruciaal.
Wat wetenschap zo gaaf en anders maakt, is de voortdurende discussie over methoden. Op welke manier zijn we dit te weten gekomen en hoe betrouwbaar en valide is die manier? Daarbij hoort ook discussie over de aard van het weten. Wetenschapsfilosofie dus.
Pleijter en ik laten zien dat er in de media vooral aandacht is voor methode als er op televisie proefjes worden nagedaan. Dan zijn methoden namelijk mediageniek. Juist bij andere genres is het uitleggen van methoden echter belangrijk: een wetenschapper beweert namelijk niet zomaar iets, het is de uitkomst van onderzoek en onderzoek kent een onderzoeksmethode en een epistemologie.
Wat een vaccinwetenschapper onderscheidt van een bloemiste en wat een klimaatwetenschapper onderscheidt van een Marianne Zwagerman, is dat wetenschappelijke kennis het resultaat is van een proces – een proces van onderzoeken, van discussie, van wegen en nadenken – dat vervolgens verantwoord wordt. Daarbij zijn twijfel en kritiek fundamenteel, maar dat betekent niet dat wetenschappers nooit consensus bereiken; of je nu positivist of poststructuralist bent. Die gedeelde zienswijze van wetenschappers komt het dichtst in de buurt bij wat waarheid is. De redding van de wetenschap ligt dus besloten in haar aard: het verantwoorden van de verantwoording.