Door de schaarste op de huizenmarkt en het prijsopdrijvende effect daarvan lijkt Amsterdam steeds meer een stad te worden voor de well-to-do. Dat geldt intussen ook voor studenten: het zijn steeds vaker studenten uit de gegoede kringen die zich een woning in de hoofdstad kunnen veroorloven, veelal met steun van de ouders.
Dat blijkt uit een onderzoek van UvA-stadsgeografen Cody Hochstenbach en Willem Boterman, die de woongeschiedenis hebben onderzocht van (Amsterdamse) jongeren en tot de conclusie zijn gekomen dat financiële ondersteuning van ouders belangrijk is bij de keuze van jongeren zich te vestigen in Amsterdam. Ook al hebben ze zelf geen of weinig geld ter beschikking, de ouders passen bij door een bijdrage in de (hoge) huur of kopen direct een huis voor hun (studerende) kinderen.
In hun onderzoek Intergenerational support shaping residential trajectories: Young people leaving home in a gentrifying cityLees hier het hele artikel. stellen Hochstenbach en Boterman dat de ondersteuning van ouders bij de beslissing om het ouderlijk huis te verlaten of een huis te kopen al langer bekend was, maar zij hebben nu ook onderzocht in hoeverre dit van invloed is op de ruimtelijke ordening van de stad en de inrichting van wijken en buurten. De conclusie voor Amsterdam is dat starters op de Amsterdamse woningmarkt die rijke ouders hebben gelijk in de goede of populaire buurten gaan wonen, daar de duurdere huurhuizen bewonen of in een huis wonen dat met behulp van hun rijke ouders is gekocht.
Dit leidt niet alleen tot ongelijkheid, maar het verstoort ook de woningmarkt, zei Hochstenbach deze week in Het Parool. ‘Rijke ouders kunnen makkelijker een woning in de stad kopen voor hun kind. Ze zien zo'n huis mogelijk ook als aantrekkelijke investering. Dat het normaal is dat jongeren veel geld nodig hebben om een plek in de stad te vinden, is zorgwekkend. Een golf aan ouderlijk geld stroomt de Amsterdamse woningmarkt op. Deze jongeren drijven de huizenprijzen in die wijken verder op, waardoor armere Amsterdammers nog moeilijker een woning kunnen vinden.’
Woningwet en leenstelsel
Net deze week werd bekend dat minister Blok (VVD) van Wonen en Rijksdienst de nieuwe Woningwet, die op 1 juli is ingegaan, naar de letter zal nemen. Dat standpunt lijkt de conclusies van de twee UvA-onderzoekers te versterken. In die nieuwe wet staat dat woningbouwcorporaties bij de bouw van studentenwoningen niet meer mogen samenwerken met beleggers. De minister vreest namelijk een ongewenste vermenging van publiek en privaat geld. Maar juist die samenwerking maakt volgens studentenhuisvester Duwo het bouwen van (goedkope) studentenwoningen mogelijk. Duwo heeft dan ook laten weten te vrezen dat er de komende jaren veel minder betaalbare studentenwoningen zullen worden gebouwd.
En zo is de cirkel met het onderzoek van Hochstenbach en Boterman rond. Zij concluderen immers impliciet dat rijke ouders voor hun studerende kinderen helemaal niet afhankelijk hoeven te zijn van goedkope studentenhuisvesting via de corporaties, maar gewoon een dure huurwoning betalen of een huis kopen voor hun kroost. Studenten met minder draagkrachtige ouders hebben zo het nakijken, zo liet Asva Studentenunie gisteren ook weten in een boze persverklaring. Asva-voorzitter Xandra Hoek: ‘Met de invoering van het leenstelsel werken studenten zich al enorm in de schulden. Dat er genoeg betaalbare studentenwoningen worden gebouwd, is dus van groot belang. In Amsterdam werken we hard om het kamertekort op te lossen. De landelijke politiek houdt dit nu tegen.’