De commissie democratisering & decentralisering pleit Lees hier meer over de aanbevelingen van de commissie.voor een zogeheten charter, een reeks van kernwaarden van de UvA, die straks de basis moeten vormen voor beleid. Tijdens het referendum kunnen studenten en medewerkers laten weten of ze een dergelijke charter zien zitten zien zitten en zo ja, of ze het eens zijn met de charter die in het rapport staat. De commissie kwam tot deze acht aanbevelingen op basis van gesprekken met studenten en medewerkers, charters van andere universiteiten en een gesprek met hoogleraar bedrijfskunde Hans Strikwerda.
1. ‘Universitair onderwijs en onderzoek zijn een publieke zaak en tegelijkertijd onlosmakelijk verbonden met kritische distantie en academische vrijheid.’
De universiteit is een maatschappelijke institutie, maar moet zich tegelijkertijd kritisch opstellen tegenover de machthebbers. Deze hebben volgens de commissie altijd moeite hebben gehad met ‘de onafhankelijkheid van denken’. Academische vrijheid is hierbij essentieel. Niet alleen naar de buitenwereld toe, maar ook binnen de muren van de universiteit moet er ruimte zijn voor verschillende opvattingen over onder meer wetenschapsbeoefening.
2. ‘Universitair wetenschappelijk onderzoek richt zich op de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe wetenschappelijke kennis in (trans)nationale verbanden.’
Op universiteiten wordt niet alleen wetenschappelijk onderzoek verricht, er worden ook jonge onderzoekers en wetenschappelijk onderlegde professionals opgeleid. Wetenschappers werken tegelijkertijd in een (inter)nationaal netwerk van vakgenoten en dat zorgt voor spanning. De commissie vreest dat het onderzoek losweekt van het onderwijs, en dat het binnenhalen van onderzoeksfinanciering en internationale reputatie belangrijker wordt dan het geven van goed onderwijs.
3. ‘Het onderscheidend kenmerk van universitair onderwijs is bevordering van een kritische wetenschappelijke houding en denkwijze, ongeacht of studenten zich voorbereiden op een carrière in de wetenschapsbeoefening of daarbuiten.’
Volgens de commissie moet er beter worden nagedacht over de vraag hoe de universiteit aan het bovenstaande doel kan blijven voldoen nu de studentenaantallen groeien, het budget slinkt en studiepunten belangrijker worden gevonden dan de vraag wat er geleerd is. Iedere student is anders, waar de één snel voort wil, wil de ander juist ontdekken wat de universiteit allemaal te bieden heeft. De commissie pleit daarom voor alternatieve onderwijsvormen en verschillende leerroutes die aansluiten op de voorkeuren en mogelijkheden van studenten.
4. ‘De universiteit is een gemeenschap van wetenschappelijk personeel, ondersteunend personeel en studenten waarin argumenten en onderling respect belangrijker zijn dan formele posities en hiërarchie en die recht doet aan verschillen tussen haar leden in ambities, culturele en intellectuele achtergrond alsmede persoonlijke omstandigheden.’
De academisch gemeenschap weerspiegelde lange tijd de politieke, economische en culturele machtsverhouding en was dan ook voornamelijk wit en mannelijk. Etnische minderheden zijn tot op de dag van vandaag ondervertegenwoordigd. Ondanks alle onderlinge verschillen zouden medewerkers en studenten de universiteit als gemeenschap moeten beschouwen, waarin men verschillende maar gelijkwaardige posities inneemt, vindt de commissie.
5. ‘De universitaire organisatie heeft een – zo beperkt mogelijk – aantal bestuurlijke niveaus. Taken en bevoegdheden van elk zijn duidelijk onderscheiden ter bevordering van autonomie en eigenaarschap van studenten en medewerkers inzake de eigen werksituatie.’
In deze kernwaarde verwijst de commissie naar het subsidiariteitsbeginsel, dat stelt dat besluiten op een zo laag mogelijk bestuursniveau genomen zouden moeten worden, tenzij deze ingaan tegen op hoger niveau geformuleerde gezamenlijke uitgangspunten, zoals efficiency. Besluitvorming en autonomie laag in de organisatie maakt het ook beter mogelijk rekening te houden met specifieke omstandigheden.
6. ‘Medewerkers worden zo veel mogelijk in staat gesteld om in collegiaal overleg en zelfstandig hun werkzaamheden te organiseren.’
Steeds meer organisaties laten hun medewerkers zoveel mogelijk zaken zelf, direct op de werkvloer regelen, schrijft de commissie. Uit haar onderzoek blijkt dat er ook aan de UvA brede steun is voor het toekennen van meer autonomie op het laagste organisatieniveau. Niet alleen de progressieven zijn daar voorstander van, schrijft de commissie, zelfs medewerkers en studenten die kritiek hadden op de Maagdenhuisbezetting zijn het daarmee eens.
7. ‘De zeggenschap van medewerkers en studenten is erop gericht om samen met het bestuur collectieve en gedeelde ambities en een daarmee samenhangend beleid vast te stellen.’
Elk bestuur heeft tegenspraak nodig, vindt de commissie, en die komt onder meer van de vertegenwoordigers van studenten en medewerkers in de medezeggenschapsraden. De commissie pleit voor ‘sterke en vastgelegde rechten en plichten’ voor vertegenwoordigende organen, want: ‘participatie aanmoedigen zonder inspraak te geven is een loos gebaar.’
8. ‘Wie bestuurlijke functies op zich neemt, respecteert het karakter van de universiteit en de vrijheid van medewerkers en studenten om met publieke middelen inhoud te geven aan onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening.’
Universiteiten hebben een verregaande maatschappelijke impact en moeten tegelijkertijd voor invloeden van buiten beschermd worden. Het personeel is hoogopgeleid en studenten hebben een langdurige vooropleiding achter de rug; reden genoeg om hen zo veel mogelijk autonomie te geven en hun in het bestuur mee te laten praten, meent de commissie. De bestuurders gaan vooral over het personeelsbeleid, de financiën en de huisvesting.