Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Kamilla Isalieva (Unsplash)
wetenschap

‘Bepalen de superrijken straks de canon van de kunstgeschiedenis?’

Sija van den Beukel,
21 april 2023 - 13:00

Sinds 2000 zijn er meer dan 350 privémusea geopend – voornamelijk door mannelijke oprichters – en dat aantal blijft groeien. Dat ontdekte de onderzoeksgroep onder leiding van hoogleraar sociologie Olav Velthuis. ‘Privémusea kunnen alleen bestaan bij de gratie van een hele rijke bovenlaag van de bevolking.’

Olav, vanwaar het onderzoek naar privémusea?

‘Tijdens mijn onderzoek naar globalisering van kunstmarkten kwam ik een boom van privémusea tegen, met name in China. Dat wekte mijn belangstelling. In Chinese staatsmusea wordt bijna geen hedendaagse kunst getoond. Die kunst is wel te zien in musea van particuliere verzamelaars. Tegelijkertijd zag ik een aantal jaar geleden een mini-boom van privémusea in Nederland, zoals museum Voorlinden in Wassenaar en museum More in Gelderland. En wat fascinerend was, is dat sommige van die musea op het eerste gezicht deden denken aan de Chinese privémusea en andere privémusea wereldwijd. Dat wekte mijn belangstelling: hoe kan het nu, dat wereldwijd, gelijktijdig hetzelfde soort musea worden opgericht.’

Foto: UvA
Olav Velthuis

Waarin lijken privémusea wereldwijd op elkaar?

‘In de architectuur van de gebouwen en tot op zekere hoogte de moderne en hedendaagse kunst die de musea verzamelden. Ook hebben ze allemaal een vermogende oprichter.’

 

Hoe is het beeld van privémusea veranderd tijdens het onderzoek?

‘Dat het aantal privémusea groeit, was wel te verwachten. Wat verrassend was, is dat er heel weinig vrouwen een musea oprichten (16 procent), tegenover best wat stellen (26 procent) en een meerderheid aan mannen (58 procent). Wat ook opviel is hoeveel privémusea er binnen tien jaar weer sloten. Het zijn eigenlijk kwetsbare instellingen; dat is wel een van de belangrijkste bevingen tot nu toe. Tien jaar lijkt een soort kritische grens te zijn voor het bestaan van een privémuseum.’

 

Voegen privémusea iets toe aan het kunstlandschap?

‘Jazeker. Zo laten ze in China kunst zien die de overheid niet tentoonstelt. Of bieden ze een andere museumervaring, zoals museum Voorlinden dat op een rustieke plek buiten de stad ligt.’

 

Zijn er ook nadelen aan privémusea?

‘Het probleem zit wat ons betreft in de rol die de musea spelen in een samenleving waarin de ongelijkheid steeds groter wordt. De economische ongelijkheid is wereldwijd de afgelopen veertig jaar toegenomen. Privémusea kunnen alleen bestaan bij de gratie van een hele rijke bovenlaag van de bevolking. Het aantal miljardairs is sinds de jaren tachtig echt geëxplodeerd. In die groep kun je de museumoprichters terugvinden. De vraag die we in ons onderzoek stellen is of de economische ongelijkheid zich ook vertaalt in culturele ongelijkheid.’

Privémusea versus publieke musea

Olav Velthuis: ‘De meeste publieke musea spelen verschillende rollen. Ze verzamelen kunst en doen aan onderzoek en educatie. Privémusea hebben voornamelijk de functie van een collectie vormen en tentoonstellen. Het grote verschil zit natuurlijk in de financiering. Een publiek museum in Nederland wordt meestal grotendeels door de overheid gefinancierd, privémusea moeten zichzelf bedruipen. Uit kaartverkoop, de museumwinkel en voornamelijk met financiële steun van de oprichter. Ook is de organisatie anders, een publiek museum heeft een raad van toezicht, en moet zich verantwoorden voor subsidies bij het ministerie. Een privémuseum hoeft dat niet.’

Kun je een voorbeeld noemen van die culturele ongelijkheid?

‘Een Amerikaanse kunstenaar als Jeff Koons is echt een lieveling van de mondiale economische elite. Ik zeg niet dat Jeff Koons verder weinig artistieke kwaliteiten heeft, maar je kunt je best afvragen of in een wereld zonder die economische elite, Koons nog steeds gezien zou worden als een van dé kunstenaar van dit moment. Alles wijst erop dat de economische elite hem mede groot heeft gemaakt. Gaan zij straks bepalen wat er aan moderne, hedendaagse kunst te zien is en hoe die gewaardeerd wordt? En krijgen zij een belangrijke rol in het vormen van de canon van de moderne kunst?’

 

In de kunstgeschiedenis werd kunst toch altijd al mogelijk gemaakt door de superrijken?

‘Dat klopt, ons project heeft niet voor niets als werktitel: ‘The return of the Medici’. Deze Italiaanse bankiersfamilie wordt gezien als de motor achter de hele Renaissance. Kunst is in de geschiedenis altijd verwikkeld geweest met rijkdom en elites. Zelf ben ik een enorme optimist, ik geloof in vooruitgang. Er zijn een heleboel vreselijke dingen uit het verleden waar we afstand van hebben genomen: lijfstraffen, slavernij, noem het maar op. Zo moet ook kunst volledig onderdeel zijn van de democratie waarin we nu leven.’

Zakenmannen als Pinault en Arnault zijn zo rijk, die kunnen alles kopen. Dat geldt niet voor het Centre Pompidou

Waar wringt de schoen voor privémusea in de democratie?

‘Privémusea zouden op z’n minst transparanter moeten zijn, zowel in de financiën als in de organisatie. In veel landen, ook in Nederland, leidt het oprichten van een privémuseum tot belastingvoordelen. Zelfs voor ons als onderzoekers is het ontzettend lastig om erachter te komen hoe groot die voordelen zijn en bij wie ze terecht komen. Dat moet anders. Want dat betekent dat de overheid minder belasting ontvangt. En indirect bijdraagt en aan het bestaan van deze musea.’

 

Hoe is de verhouding tussen privémusea en publieke musea?

‘Dat verschilt heel sterk, per museum en per land. Vaak hebben ze niet zoveel met elkaar te maken, maar kunnen ze wel door één deur. Of ze werken samen door bijvoorbeeld kunstwerken aan elkaar uit te lenen. In een stad als Parijs is ook sprake van concurrentie. Daar zijn twee privémusea, het Louis Vuitton museum van zakenman Bernard Arnault en het Bourse de Commerce van zijn rivaal François Pinault. Beide musea concurreren met het moderne kunstmuseum Centre Pompidou. Vroeger zou een internationale tentoonstelling naar het Centre Pompidou zijn gegaan. Nu zijn er twee concurrenten bijgekomen. Dat geldt ook voor het aankopen van kunstwerken. Pinault en Arnault zijn zo rijk, die kunnen alles kopen. Dat geldt niet voor het Centre Pompidou.’