Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: J.D. Noske (Anefo)
wetenschap

Hoe wordt een normaal mens een wrede collaborateur?

Dirk Wolthekker,
6 september 2022 - 10:51

Bijna-historicus Paul van de Water promoveert komende woensdag op een onderzoek naar radicalisering en extreem geweld door relatief ‘kleine daders’ tijdens de Duitse bezetting van Nederland. ‘Het begrip “kleine daders” vind ik een lastig begrip, want zij begingen zware misdaden, zoals moord, verkrachting en extreem geweld.’

‘De bezetter van een land heeft altijd lokale mensen nodig die bereid zijn de bezettende macht te helpen haar doelen te realiseren. Deze zogenoemde collaborateurs ondersteunen de bezetter onder meer op bestuurlijk, politioneel, militair, economisch, journalistiek, juridisch en recreatief gebied.’ Dat zegt promovendus, neerlandicus en bijna-historicus Paul van de Water (68) in zijn proefschrift Collaboratie en geweld. Radicalisering en extremisme tijdens de Duitse bezetting van Nederland waarop hij deze week promoveert.

Paul van de Water

Het citaat geeft precies aan naar wat voor soort collaborateurs Van de Water is op zoek is gegaan: de kleine, onbeduidende en veelal onbekende radertjes in het Nazi-wiel. ‘Geen kaderpersoneel, geen mensen die hoog in de nationaal-socialistische hiërarchie zaten, geen bevlogen ideologen.’ Kruimelcollaborateurs, kleine daders, zou je misschien kunnen zeggen. Van de Water kan met die begrippen leven, maar wel met een grote kanttekening. ‘Hun misdaden waren allesbehalve klein. Het gaat om Nederlandse mannen die moordden, verkrachtten, martelden en ander extreem geweld gebruikten bij hun hulp en medewerking aan de Duitsers.’

 

Paul, waarom dit onderzoek?

‘Dat is niet zo moeilijk: er was nog heel weinig onderzoek verricht naar dit soort daders. Mijn onderzoeksgroep bestond uit 31 daders. Van hen behoorden er elf tot een focusgroep die ik zeer uitgebreid heb onderzocht, en twintig zijn er als ondersteuning. Ik heb onderzoek gedaan op basis van archieven, literatuur en interviews met nabestaanden. Zo heb ik de levens en achtergronden van deze daders kunnen reconstrueren.’

 

Wat voor type mensen waren deze collaborateurs?

‘Het is moeilijk om daarover iets te zeggen dat voor alle onderzochte dader geldt, maar ze hadden vrijwel allemaal geen levensbeschouwelijke achtergrond en het grootste deel kwam uit achterstandsgezinnen, waar de ouders slecht of heel laag waren opgeleid, vaders die aan de drank waren en flinke armoe. Daar waren ook uitzonderingen op.’

Jan Ale Visser | Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, toegang, 2219, Verzameling foto’s OVCG, inventarisnummer, 1521, Jan Ale Visser. SD, 1945. Fotograaf: gemeentepolitie Groningen.

Vertel.

‘De Leidse student Jan Ale Visser bijvoorbeeld. Hij was werkzaam bij de Groningse Sicherheitsdienst en heeft zich daar uiterst gewelddadig gedragen. Hij kwam juist uit een goed milieu van hoogopgeleide mensen. Hij had zelf het gymnasium afgerond en studeerde geneeskunde. Hij zag de Sicherheitsdienst als een middel om zijn ambities te realiseren.’

 

Mannen met ambitie die misdaden begaan.

‘Het waren in elk geval mannen die niet handelden uit politieke overtuiging of ideologische bevlogenheid. Het waren vooral carrièrezuchtige mannen, avonturiers en opportunisten. Ze handelden gedachteloos, banaal en platvoers. Iets vergelijkbaars stelde de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt in haar filosofie van de banaliteit van het kwaad, een visie die ze baseerde op waarnemingen die ze deed tijdens het Eichmann-proces in 1961. Daarbij reduceerde ze de oorlogsmisdadiger Eichmann tot een onbetekenende figuur. Daar kwam ook kritiek op, want dat was hij natuurlijk niet, maar iets vergelijkbaars zag ik ook bij de daders in mijn onderzoek: het waren zeker misdadigers, maar ook onbetekenende figuren.’

 

Je spreekt in je onderzoek van daders die ‘asymmetrisch geweld in microsituaties’ gebruikten. Wat bedoel je daarmee?

‘Met asymmetrisch geweld bedoel ik dat er geen sprake was van een machtsbalans tussen dader en slachtoffer. Tijdens het geweld ging het om de volstrekte dominantie van de dader over het slachtoffer die niet anders kón dan het geweld ondergaan, zoals een slachtoffer die helemaal alleen een verhoring in een kamertje moest ondergaan waarbij extreem geweld werd gebruikt. Het ging eigenlijk altijd om microsituaties, waarmee ik bedoel dat er één of weinig daders waren en één of twee slachtoffers. Overigens moet ik zeggen dat niet alleen de nazi’s, maar ook het verzet dergelijke methodes hanteerde.’

‘Ik heb geen vrouwelijke daders in Nederland kunnen vinden. Ze collaboreerden wel, maar gebruikten geen systematisch en structureel geweld’

‘Radicalisering’ en ‘extreem geweld’ kunnen vlak bij elkaar liggen, of in elkaars verlengde. Zijn er verschillen?

‘Er zijn zeker verschillen, maar ook overeenkomsten. Om te beginnen is iedere extremist ook radicaal. Andersom geldt dat trouwens niet. Radicalen vinden dat verzet tegen de autoriteiten geoorloofd is, ze zien elites doorgaans als verraders en menen dat hun gedachtegoed beter is dan dat van anderen. Extremisten gaan veel verder: ze willen een in hun ogen ideale samenleving creëren, ze zien “de ander” als het absolute kwaad en menen dat geweld te allen tijde is geoorloofd.’

 

Zie je de onderzochte daders vooral als radicalen of als extremisten?

‘Het waren zonder uitzondering extremisten die zich schuldig maakten aan ernstige geweldsmisdrijven. Een kenmerk van extremisten is dat ze de creatie van een in hun ogen ideale samenleving beogen. Daar was bij mijn onderzoeksgroep minder sprake van. Zij waren meer gehoorzaamheidsdaders die gedachteloos hun opdrachten uitvoerden. Je had ook een categorie die het nationaalsocialisme gebruikte als legitimatie om gewelddadig te kunnen zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor Jan Ale Visser.’

Een poster van de NSB, specifiek gericht op mannelijke arbeiders

Je hebt alleen mannelijke daders onderzocht en geen vrouwen. Waarom niet?

‘Omdat ik ze niet heb kunnen vinden, althans niet in Nederland. Ik heb de afgelopen jaren veel gezocht naar extreem gewelddadige vrouwelijke daders, heb het daar ook verschillende malen met andere onderzoekers over gehad, maar niemand heeft ze tot nu toe in Nederland kunnen vinden. Er waren natuurlijk wel vrouwelijke collaborateurs, zoals bijvoorbeeld in Kamp Vught, maar zij gebruikten geen systematisch en structureel geweld, zoals martelen of doodschieten.’

 

Hoe komt het dat er zo weinig vrouwelijke daders zijn?

‘Ik heb er geen harde bewijzen voor, maar ik denk dat dit te maken heeft met drie dingen. Ten eerste met het verwachtingspatroon van vrouwen. Van hen werd gewoon niet verwacht dat ze extreem gewelddadig zouden kunnen en willen zijn, en dus bereid zouden zijn om meer dan een klap uit te delen. Ten tweede: er was dus ook niet een soort groepsdruk onder vrouwen om dader te worden. En ten derde stonden de opleidingen die de SS aanbood aan Nederlandse rekruten voor vrouwen. Tijdens zo’n opleiding leerde je gewelddadig te zijn zonder daarover morele scrupules te hebben. Je werd er moreel afgebroken en daarna werd je als “nieuwe man zonder moraal” weer opgebouwd. De vraag blijft waarom er dan in Duitsland wel gewelddadige vrouwen waren. Dat heb ik niet verder onderzocht.’

Fransoos Lammers | Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, toegang, 2219, Verzameling foto’s OVCG, inventarisnummer, 1429, Fransoos Exaverius Lammers, 1945. Fotograaf: gemeentepolitie Groningen.

Wat gebeurde er met deze ‘kleine’ daders na de oorlog? Zijn ze veroordeeld?

‘Jazeker, ze zijn allemaal berecht, al zijn sommigen bij verstek veroordeeld. Ze kregen zware straffen, vaak levenslang of de doodstraf. Sommigen kregen uiteindelijk wel gratie. In 1964 werd de laatste van deze daders vrijgelaten, nadat hij aanvankelijk ter dood was veroordeeld. Het was de Friese voormalige taalleraar Fransoos Lammers, die behoorde tot een berucht groepje Friese collaborateurs. Fransoos had bij de Sicherheitsdienst gewerkt, naar eigen zeggen als vertaler. Maar hij had zich daar ontpopt als een extreme antisemiet en werd verantwoordelijk gehouden voor het arresteren en doodschieten van verschillende verzetsstrijders.’

 

En toch gratie.

‘Fransoos Lammers heeft het zelfs nog ver geschopt na zijn vrijlating. Hij mocht weliswaar niet meer in de noordelijke provincies komen, maar hij was intelligent, sprak verschillende talen en begon een taleninstituut in Breda. Jan Meekhof, een van de andere Friese daders, bloeide zelfs op na zijn vrijlating: hij ging een nieuw huwelijk aan en maakte een flitsende carrière bij naaimachinefabrikant Husqvarna.’

 

Paul van de Water hoopt op woensdag 7 september om 14.00 uur te promoveren op zijn proefschrift Collaboratie en geweld. Radicalisering en extremisme tijdens de Duitse bezetting van Nederland. De plechtigheid vindt plaats in de Aula (Oude Lutherse Kerk) en is vrij toegankelijk.