Gymnasia werken ongelijkheid in het Nederlandse onderwijssysteem in de hand, concluderen hoogleraar onderwijskunde Michael Merry en UvA-stadsgeograaf Willem Boterman in een onlangs gepubliceerd paper. ‘Het exclusieve karakter zorgt voor een social closure: het wordt ingewikkelder om bij de Nederlandse elite te horen.’
Wat is het probleem met gymnasia?
Boterman: ‘In de jaren zeventig bestond al veel discussie over de mogelijke afschaffing van gymnasia. Onder andere de PvdA vond dat ze niet goed waren voor kansengelijkheid – hetzelfde punt dat wij nu inbrengen. Op gymnasia heerst nu eenmaal een specifieke cultuur met impliciete regels die het voor kinderen uit arbeidersmilieus moeilijker maakt. Zo is er weinig begrip voor kinderen die bepaalde termen niet kennen, terwijl dat meer te maken heeft met opvoeding dan met intelligentie. De uitval van kinderen met een niet-westerse achtergrond of van kinderen uit arbeidsmilieus is dan ook hoger. Op categorale gymnasia, die geen andere opleidingsniveaus verzorgen, zijn ook geen brede brugklassen, terwijl zulke tools juist worden ingezet om kansenongelijkheid te verminderen. Kinderen komen weinig kinderen van andere niveaus tegen, en het is ook nog eens minder gebruikelijk dat kinderen vanaf een derde klas vwo bijvoorbeeld nog instromen. Gymnasia hoorden vroeger bij het hoger onderwijs, en het idee dat ze eigenlijk niet bij het ‘gewone’ voortgezet onderwijs horen maar een elitestatus hebben, is nooit echt verdwenen.’
Merry: ‘Dan wordt het gymnasiumsysteem ook nog eens gefinancierd door de overheid. We horen voortdurend berichten over de “onacceptabele” ongelijkheid in het onderwijs, maar dit lijkt daarin een blinde vlek. Ik kan me voorstellen dat academici en politici die zelf van het gymnasium komen denken dat het een school is zoals alle andere. Er wordt verrassend weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.’
Jullie schrijven ook over de geografische spreiding van gymnasia.
Boterman: ‘De categorale gymnasia staan vooral in grote steden, met veel hoogopgeleiden – dat is immers de doelgroep. Voor kinderen uit Twente of Zeeland zijn ze daarom vrijwel ontoegankelijk. Het is niet gek dat wordt gesproken van de grachtengordelelite, want een groot deel van de kinderen op het Barlaeus en het Vossius Gymnasium komt uit de buurten waar de gymnasia staan: in Zuid, Centrum of de duurdere wijken elders. Natuurlijk wordt gymnasiumonderwijs ook aangeboden op brede scholengemeenschappen, maar dat heeft niet dezelfde status: het is vaak een gymnasiumklasje waar wat vwo’ers aan meedoen.’
Merry: ‘Het categoraal gymnasium heeft historische prestige. Het gaat dan ook vaak niet om het onderwijsniveau – er is geen reden om aan te nemen dat een gymnasium superieur onderwijs geeft, want veel scholen zijn goed – maar om het doorgeven van gedrag, status en cultuur. Dit terwijl een vwo-diploma juridisch gelijkstaat aan een gymnasiumdiploma. Het idee dat een gymnasium “nodig” is voor studenten met meer talent vind ik lastig te verdedigen.’
Het aantal leerlingen op categorale gymnasia in Amsterdam is de laatste vijftien jaar verdubbeld. Hoe komt dat?
Boterman: ‘Er zijn enkele nieuwe gymnasia gesticht, maar ook meer vwo-scholen hebben een gymnasiumafdeling geopend. Dat heeft met geografie te maken: het aantal hoogopgeleiden is in de stad enorm gestegen. Meer dan de helft van de Amsterdamse kinderen heeft hoogopgeleide ouders en er moet geloot worden voor gymnasia. Daarom zie je er ook veel andere vwo-concepten bijkomen, die dezelfde markt bedienen maar uit een ander vaatje tappen: onderwijs met programmeerklassen, of waarbij je veel naar het buitenland gaat. Zo’n 7 procent van de Amsterdamse scholieren zit nu op een categoraal gymnasium.’
Wat doen gymnasia zelf om ongelijkheid te voorkomen?
Boterman: ‘Gymnasia kennen het probleem en willen eraan werken, maar het is inherent aan een elitaire, specifieke opleiding. De focus op exclusie zit erin gebakken. Het is de vraag hoe – en of – je dat kunt hanteren zonder het unieke karakter van de school overboord te gooien. Er zijn wel stappen gemaakt, een aantal gymnasiumleerlingen heeft nu een niet-westerse achtergrond. Gymnasia waren altijd heel wit.’
Wat zou er moeten gebeuren, volgens jullie?
Boterman: ‘Ik heb zelf een ontzettend leuke tijd gehad op het gymnasium, maar ik moet bekennen dat de rol ervan in het Nederlands onderwijsbestel ongunstig is. Het exclusieve karakter zorgt voor een social closure: het wordt ingewikkelder om tot de Nederlandse elite toe te treden. Dat raakt direct aan diversiteitsdebatten en frustratie over de dominante rol van Amsterdam in de media en politiek – veel types daar zaten op gymnasia. Je moet je afvragen of het goed is om dit systeem te handhaven, ik zou zeggen dat het goed zou zijn als er meer brede scholen zouden zijn.’
Merry: ‘We moeten het behandelen zoals racisme en een eerlijk gesprek aangaan. Als we ongelijkheid willen terugbrengen, maar sommige mensen krijgen prestigieuzer onderwijs omdat ze uit een ander nest komen, dan is dat problematisch. Een van mijn voorstellen is om het helemaal af te schaffen, maar er gaan ook geluiden op voor het uitstellen van de citotoets tot zestienjarige leeftijd. Dat zou ongelijkheid kunnen verminderen, maar het zijn kleine stukjes in de puzzel. We moeten er allereerst een serieuze discussie over voeren.’
Correctie: in een eerdere versie van dit artikel stond dat scholieren van het Barlaeus Gymnasium en van het Vossius Gymnasium vooral in de grachtengordel wonen. Dat is onjuist – wel wonen de scholieren vaker in Zuid, Centrum of in de duurdere wijken van de stad.