Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Uitgeverij Van Tilt
wetenschap

‘De Warmoesstraat was de herbergstraat van de stad’

Dirk Wolthekker,
3 november 2017 - 09:53

Historicus Maarten Hell promoveert vandaag op een onderzoek naar drieënhalve eeuw Amsterdamse kroegcultuur tussen de 1450 en 1800. Centraal in zijn onderzoek staan de Amsterdamse herbergen en hun uitbaters. ‘Met doolhoven, mechanisch bewegende poppen, muzikanten en dierengevechten boden drinkhuizen hun gasten steeds meer vermaak.’

Hells promotieonderzoek De Amsterdamse herberg (1450-1800). Geestrijk centrum van het openbare leven is in zekere zin een vervolg en uitbreiding op de historische reisgids Amsterdam voor vijf duiten per dag die hij in 2011 schreef met historica Emma Los. ‘Laten we zeggen: die reisgids was een denkoefening ter voorbereiding van mijn proefschrift. Naar de opkomst en ondergang van de Amsterdamse herbergcultuur was bovendien nog maar weinig onderzoek verricht. Herbergen waren voor iedereen toegankelijke drinkhuizen waar alcoholische dranken werden verkocht en waar klanten meestal ook konden eten en slapen. Het was dé plek waar mensen in de Kleine IJstijd hun dagen doorbrachten.’

Foto: Esther Boeles
Maarten Hell

Bij lezing van je promotieonderzoek komt het beeld naar voren van Amsterdam als zuipende, seksende en feestende stad.

‘Dat is precies het beeld dat ik heb willen corrigeren. Natuurlijk was Amsterdam een scabreuze stad waar werd gezopen, gesekst en gefeest, maar waar ik achter ben gekomen is dat die herbergen ook heel belangrijke plekken waren om zaken te doen, vergaderingen te beleggen met beroepsgenoten en gildeoverleg. En ook wat wij in deze tijden de vrijmibo noemen.’

 

Het beroep van herbergier of waard was een typisch migrantenberoep schrijf je. Waarom?

‘Omdat er geen gildebeperkingen waren en het starten van een bescheiden drinkhuis weinig investeringskosten vergde, beproefden duizenden nieuwkomers hun geluk achter de toog. Een huwelijk met een tappersweduwe of herbergiersdochter kon zelfs een vliegende start bieden. Ook werkten velen zich als knecht of kok op tot uitbater van een eigen zaak.’

 

Tussen 1600 en 1700 verdrievoudigde het inwonertal met een hausse aan herbergen tot gevolg. Forse concurrentie dus?

‘Jazeker, maar vooral in het havengebied en in de oude binnenstad: van ruim 500 drinkhuizen in het begin van de zeventiende eeuw naar minstens 1350 in de tweede helft van die eeuw. Als gevolg van de concurrentie boden de drinkhuizen hun gasten steeds meer vermaak. Met doolhoven, mechanisch bewegende poppen, dierengevechten en muzikanten probeerden zij zoveel mogelijk publiek te lokken.’

‘Boven vierden de deftige regenten hun eigen feestjes, beneden zaten de dobbelaars’

Hoe verhield de volkse kroegcultuur zich tot de deftige regentenklasse?

‘Gezellig met deftige bestuurders in de kroeg zitten was er voor het volk natuurlijk niet bij, hoewel beide klassen aanvankelijk nog wel eens gebruik maakten van dezelfde logementen: boven vierden de deftige regenten hun eigen feestjes, beneden zaten de dobbelaars. Rijke regenten trokken zich later helemaal terug in hun eigen sociëteiten.’

 

Maarten Hell, De Amsterdamse herberg (1450-1800). Geestrijk centrum van het openbare leven. Promotie 3 november 13.00 uur. Locatie: Aula. Een handelseditie van het promotieonderzoek verschijnt bij uitgeverij Van Tilt, € 29,95.