Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Marc Kolle (Folia-archief).
opinie

Belemmering van kritische visies is fundamenteel paternalistisch

29 augustus 2023 - 13:15

De ophef rond ‘gender studies’ aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) heeft tot een rapport door een externe commissie en tot publieke uitspraken van onder meer de rector magnificus geleid. Informaticus Jan Bergstra en ethicus Marcus Düwell stellen drie uitgangspunten voor om zowel de sociale veiligheid als de academische vrijheid te borgen.

 

Wij achten een fundamentele academische discussie binnen het Nederlandse taalgebied over de verschillende visies op geslacht en seksualiteit noodzakelijk maar deze discussie kan alleen onder specifieke voorwaarden van de grond komen.

 

Om te beginnen valt op dat het zowel de commissie als ook de rector magnificus grote moeite kost om een helder normatief perspectief te schetsen, een perspectief dat zowel de sociale veiligheid als ook de academische vrijheid waarborgt en daarmee helderheid schept wat er wel of niet gezegd mag worden. Het lijkt ons echter niet zo ingewikkeld om een normatief perspectief te schetsen dat zowel binnen de randvoorwaarden van een open samenleving als ook binnen de taakstelling van de universiteit past. Wij stellen drie uitgangspunten voor:

 

Zelfidentificatie en kritiek

Ten eerste, elk lid van de universiteit (zowel personeelslid als ook student) heeft het recht zich als non-binair te identificeren en transseksueel te zijn. Iedereen kan verwachten op basis van deze zelfinterpretatie noch gepest noch gediscrimineerd te worden en geen nadelen tijdens studie of werkzaamheden te ervaren. Iedereen heeft het recht om voor een daarmee verbonden visie op gender en seks binnen de randvoorwaarden van een academisch discours op te komen.

 

Ten tweede, elk lid van de universiteit heeft het recht om gender-gerelateerde concepten, zoals non-binariteit of transseksualiteit, kritisch ter discussie te stellen mits dit met academische methodes gebeurt. Wie zulke concepten bekritiseert moet niet hoeven te vrezen om op grond van het naar voren brengen van zulke kritiek arbeidsrechtelijke consequenties te ervaren, zoals geschorst of ontslagen te worden of andere nadelen te ervaren. Wel moet het desbetreffende lid van de universiteit ermee kunnen omgaan dat zijn stellingen felle kritiek oproepen. Er is niets mis met felle reacties, maar het moet uitgesloten zijn dat deze tot arbeidsrechtelijke consequenties leiden.

 

Ten derde horen vanzelfsprekend alle partijen fatsoensnormen jegens elkaar te respecteren – inclusief de toonzetting op sociale media – zoals dit altijd in een academische discussie geldt.

 

Open discours

Het respecteren van deze uitgangspunten, met name het er zeker van kunnen zijn dat het innemen van een specifieke positie rond gender-kwesties niet tot negatieve consequenties voor een partij leidt, is cruciaal om überhaupt een open discours van de grond te krijgen. In de relevante discussies wordt nu regelmatig naar het onderscheid tussen ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘academische vrijheid’ verwezen. Dit onderscheid achten wij inderdaad van cruciaal belang om de rol van de universiteit überhaupt te kunnen begrijpen.

 

Op basis van dit onderscheid kan men bijvoorbeeld eisen dat voor alle stellingen die binnen de academia worden geponeerd, desgevraagd een methodisch gereflecteerde onderbouwing kan worden gegeven. Maar dit onderscheid kan niet misbruikt worden om bepaalde stellingen bij voorbaat te diskwalificeren. Of iets een stelling binnen een academisch discours is of alleen maar een mening, moet uit het discours blijken. En als stellingen controversieel zijn, is het de taak van de universiteit om academische discussies te faciliteren: het is immers één van de centrale taken van de universiteit om over controversiële vragen methodisch gereflecteerd te strijden. En niemand kan ontkennen dat rond centrale concepten, zoals non-binariteit, verschillende posities bestaan.

 

Religieuze noties

Verder valt ons op dat regelmatig de suggesties wordt gewekt dat het ter discussie stellen van non-binariteit problematisch zou zijn in aanwezigheid van studenten die zichzelf als non-binair interpreteren. Wij achten dit oordeel ronduit onjuist. Het is in een academische context vanzelfsprekend dat centrale concepten ter discussie worden gesteld. Het mag bijvoorbeeld nooit een argument zijn tegen het kritische bespreken van religieuze noties dat er studenten aanwezig zijn, die bepaalde geloofsovertuigingen aanhangen. De aanwezigheid van studenten met bepaalde overtuigingen is weliswaar aanleiding om qua verwoording voorzichtig met elkaar om te gaan maar het is evident dat men de open samenleving afschaft als alleen al het hebben van een bepaalde zelfinterpretatie ertoe leidt om tegen kritiek op deze interpretatie beschermd te zijn.

 

Paternalistisch

In tegendeel, wij denken dat het fundamenteel paternalistisch is en van gebrek aan respect voor deze overtuigingen getuigt als men kritische bespreking belemmert. Het is paternalistisch als men veronderstelt dat studenten die zich als non-binair of religieus begrijpen dusdanig fragiel zijn dat ze het niet aankunnen dat hun genderidentiteit of religieuze identiteit ter discussie wordt gesteld. Zij hebben ervoor gekozen om aan een universiteit te studeren, dus moeten ze het gesprek over hun overtuiging aankunnen.

 

Daarbij is van belang dat iemand die claimt om non-binair te zijn, niet alleen een claim maakt met betrekking tot het eigen zelfbeeld, maar minstens zozeer een claim legt over hoe men in het algemeen over geslacht zou kunnen en moeten denken. Studenten die eisen om als non-binair gerespecteerd te willen worden, leggen een normatieve claim op tafel, namelijk de claim dat een specifieke vorm van zelfinterpretatie qua geslacht gerespecteerd hoort te worden.

 

Zo’n claim berust op een reeks normatieve en antropologische aannames, die het absoluut verdienen als beweringen serieus te worden genomen. Binnen de universiteiten betekent het serieus nemen van dergelijke beweringen echter hun legitimiteit kritisch te onderzoeken en in een open academisch discours te bespreken. Daarbij is de vraag hoe wij de samenhang tussen biologische en sociale perspectieven op geslacht kunnen en moeten begrijpen niet alleen relevant voor mensen die een specifieke zelfinterpretatie qua geslacht hebben,  maar voor alle mensen. 

 

Autoritaire structuur

Het lijkt ons evident dat een universiteit de taak heeft om een helder normatief raamwerk te scheppen dat deze discussie mogelijk maakt en faciliteert. Als universiteitsbestuurders zo’n raamwerk niet ter beschikking stellen, scheppen zij een onveilige situatie voor alle partijen omdat niemand weet wat wel of niet gezegd en verwacht mag worden. Het antwoord op deze vraag mag echter niet alleen afhangen van wat universitaire bestuurders persoonlijk juist vinden of besluiten. Als een universiteit het recht van de leden van de universiteit niet expliciet waarborgt hier verschillende academisch posities in te nemen, dan is de universiteit op weg naar een te autoritaire structuur.

 

Jan Bergstra is emeritus hoogleraar  informatica UvA en logica-onderzoeker, tevens oud-voorzitter van de centrale ondernemingsraad van de UvA. Marcus Düwell is als ethicus verbonden aan de TU Darmstadt en eerder aan de Universiteit Utrecht.