Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Marc Kolle (Folia-archief).
opinie

Discussie over begrip ‘genderneutraal’ moet nog op gang komen

Jan Bergstra,
4 juli 2023 - 15:48

Vorige week verscheen het langverwachte rapport van de commissie-Stolker dat klaarheid moest brengen in de klokkenluiderskwestie rond ISW-docent Laurens Buijs. Hoogleraar informatica Jan Bergstra, die de afgelopen maanden met Buijs werkte aan een reeks wetenschappelijke artikelen over gender, is kritisch op het feit dat er door de commissie inhoudelijk onvoldoende op de argumenten van Buijs wordt ingegaan. 

De voorbije dagen heb ik het rapport Krachtig en kwetsbaar gelezen dat de commissie-Stolker vorige week naar buiten bracht. Ik heb de afgelopen maanden met klokkenluider Laurens Buijs (in het rapport ‘Melder’ genoemd) opgetrokken en samen met hem over gender-theorie geschreven, een zeer intrigerend onderwerp met sterke literatuur en formidabel maatschappelijke belang, een onderwerp bovendien waarin nog heel veel te doen valt en dat ik iedereen kan aanraden. Op het rapport dat de commissie naar buiten bracht naar aanleiding van Buijs’ Folia-artikel van 18 januari rond gendertheorie en wokeness valt echter wel wat af te dingen.

 

Mengele

Uit het rapport maak ik op dat het toch moeilijk was om deze klokkenluidersmelding niet te behandelen alsof het hier om een ‘gewone’ klacht ging. Niet in te zien valt bijvoorbeeld wat de opmerkingen in het rapport over de Facebook-post van ‘Melder’, waarin de naam van kamparts Josef Mengele voorkomt, met zo’n melding te maken heeft. Zo’n Facebook-post is volstrekt ongewenst, maar met een klokkenluidersmelding heeft het weinig van doen. De Facebook-post had disciplinaire consequenties moeten hebben voor Buijs, maar had dat niet. De commissie-Stolker vestigt er terecht de aandacht op dat de informele afhandeling van die kwestie op zich al een tekort is in de handhaving van normen binnen de Faculteit Maatschappij en Gedrag, waartoe ISW behoort. De behandeling van de klokkenluidersmelding heeft het karakter van een klachtenafhandeling gekregen met als uitkomst ‘Melder heeft het er ook zelf naar gemaakt’.

 

Grenzen

Het rapport van de commissie levert weliswaar bruikbare inzichten op over academische vrijheid in het algemeen, maar die inzichten hebben op het oog meer implicaties voor de omgang met de fossiele industrie dan voor de omgang met de thema’s waar Buijs aan werkte en over schreef. Van belang was toch geweest een scherpere omlijning te geven van waar de grenzen inzake het debat over gendertheorie liggen op de UvA. Dit was nodig geweest omdat sommige studenten en stafleden van mening waren dat Buijs in zijn tekst in Folia een relevante grens overschreed.

 

Zo’n demarcatie was eveneens aan de orde geweest inzake het debat betreffende het oorspronkelijke onderzoeksthema van Buijs, de homostudies, en meer specifiek inzake de mogelijk problematische attitudes van delen van de Amsterdamse bevolking tegenover mensen die qua optreden of opvattingen afwijken van de daar soms nog sterk levende heteronormatieve patronen en overtuigingen. Als men niet weet waar de grenzen van het aanvaardbare liggen, valt ook moeilijk te beoordelen op welk moment ze worden overschreden. Ik meen dat het rapport betreffende de omschrijving van de grenzen van academische vrijheid in casu gendertheorie tekortschiet. Een algemene tekst over academische vrijheid is geen substituut voor een adequate beoordeling van concrete gevallen.

De commissie vestigt er terecht de aandacht op dat de handhaving van normen binnen de Faculteit Maatschappij en Gedrag tekortschiet

Isolement

Het rapport levert zelf een voorbeeld van de problematiek die hier aan de orde is, te weten de institutioneel gelegitimeerde inperking van academische vrijheid. Men stelt dat na de onjuiste aanpak van ‘de studenten’ ISW, die op Instagram een trigger warning plaatsten over Buijs naar aanleiding van diens tekst in Folia, tot ze zelf inzagen dat hun handelen onwenselijk was, waarna ze hun handelen in een petitie ‘verbeterden’, maar feitelijk niks aanpasten.

 

In die petitie staat dat ‘A scientific debate about the validity of non-binarity is dismissive and most importantly harmful’. Deze formulering bevat naar mijn mening een wens – of zelfs een eis – tot inperking van de academische vrijheid en overschrijdt daarmee een grens. Waar anders binnen de UvA dan in de context van ISW zou zo’n debat over het begrip ‘gender’ moeten worden gevoerd? Of wil men voor een debat over fundamentele maatschappelijke concepten liever naar de informatica verwijzen, of dat alleen aan de filosofie overlaten? Ik meen dat vanuit het management van ISW actief het isoleren en buitensluiten van Laurens Buijs is nagestreefd. Dat Buijs dat punt bij de rechter niet hard heeft weten te maken betekent niet dat het niet hard is. Het aspect van isoleren en uitsluiten komt in het rapport onvoldoende aan de orde.

 

Transinclusief

In de bijdrage over sex & gender van Mari Mikkola in de Stanford Encyclopaedia of Philosophy (2022) kan men lezen dat de problematiek rond de vragen ‘wat is een man’ en ‘wat is een vrouw’ nog veel vraagtekens oplevert. Die problematiek is nog zo groot dat de daaropvolgende vraag ‘wanneer is men gender neutraal’ nog nauwelijks onderwerp van conceptuele academische discussie is. Buijs en ondergetekende hebben er hard aan gewerkt om de stand van zaken in die discussie in beeld te krijgen. De vraag hoe men een transinclusieve notie van gender kan ontwerpen is nog zo groot en er is zo weinig consensus over bereikt dat een systematisch discussie over de status van ‘neutral gender’ nog nauwelijks op gang is gekomen.

 

Een duidelijk teken van deze kwestie vindt men in het Britse vaktijdschrift Mind, waarin Elizabeth Barnes laat zien dat zelfidentificatie en gendercategorisering niet noodzakelijk en één op één hetzelfde zijn. Deze discussie is echter met de paper van Barnes niet afgerond. Met enige welwillendheid had de commissie tenminste kunnen erkennen dat de observaties van Buijs binnen de UvA een discussie over deze complexe vragen kunnen doen ontstaan.

Waar anders binnen de UvA dan in de context van ISW zou een debat over het begrip ‘gender’ moeten worden gevoerd?

Shock

Ik meen dat de uitspraken van Buijs in Folia vallen onder de volgende opvatting, zoals door de commissie zelf geformuleerd in het rapport: ‘We do not, however, place restrictions beforehand on our teachers about what they can speak about or how. They may raise topics or make statements that shock you. As a student you should understand that this is not done to offend you, but to make you think. If you want to object, you are invited to do so openly.’ Als de commissie het hier met mij eens is, dan had men dat toch kunnen schrijven en dan is althans in deze case de aanwezigheid van een poging tot beperking van academische vrijheid aangetoond!

 

Dat de teksten van Buijs in Folia, en daaraan voorafgaand op diens site, evenals de opiniebijdragen van Sarah Bracke en Jan Willem Duyvendak die daar in de media snel op volgden, geen onderdeel uitmaken van de geraadpleegde bronnen van het rapport, geeft het geheel een grote mate van afstandelijkheid. Er is ook geen verwijzing naar een tekst waarin een definitie van ‘non-binary’ staat, noch naar enige andere tekst over gendertheorie, wat voor een wetenschappelijke analyse van de kwestie toch van belang zou moeten zijn. Het is alsof de details er niet toe zouden doen. Maar daar gaat het wel degelijk om!

 

Plat

Ik meen dat het de taak van de Faculteit Maatschappij & Gedrag was geweest om een inhoudelijk debat te organiseren inzake de onwelgevallige standpunten van Buijs ten aanzien van gendertheorie en dat het rapport dit gegeven onvoldoende benadrukt. Dat daartoe nauwelijks of geen bereidheid bestond, blijkt bijvoorbeeld uit het stuk van hoogleraar Sarah Bracke in de Groene Amsterdammer waarin ze een kritische discussie over het concept ‘gender’ vergelijkt met het bespreken of de wereld nu wel of niet plat is. Een dusdanige vergelijking maakt voldoende duidelijk dat men deze discussie niet noodzakelijk acht. Of ziet Bracke de noodzaak om over de bolvorm van de aarde een discussie te beginnen?

 

Het behoeden van de academische vrijheid vergt niet alleen het formuleren van algemene principes, het betreft ook het scheppen van ruimte in omstandigheden waar krachten optreden die doelgericht willen verhinderen dat zulke ruimte ontstaat. De commissie heeft onvoldoende oog voor de moeite die het kan kosten om aan zulke krachten weerstand te bieden.

 

Jan Bergstra is emeritus hoogleraar informatica aan de UvA en oud-voorzitter van de centrale ondernemingsraad van de UvA.