17,1 procent van de Nederlandse hoogleraren was vorig jaar vrouw, tegenover 14,8 procent vier jaar geleden. Die stijging van 2,3 procentpunt blijkt uit de driejaarlijkse monitor van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH). Met die 17,1 procent bungelt Nederland onderaan in de Europese Unie. Enkel in Litouwen, Tsjechië en Cyprus zijn er minder vrouwelijke professoren. Malta is het enige land dat de 50/50-verhouding benadert.
In Nederland is al jaren sprake van een zogenaamde wig als het gaat om vrouwen in het hoger onderwijs. Al enkele jaren studeren er meer jongens dan meisjes (51,1 procent versus 48,9 procent) en studeren meisjes ook succesvoller dan mannen. Van de afgestudeerden in 2014 was vorig jaar 53,4 procent vrouw.
Wanneer het echter gaat om promovendi en wetenschappelijke aanstellingen aan de universiteit, dan slinkt het percentage vrouw snel. Sterker nog, hoe zwaarder de wetenschappelijke functie, des te kleiner is het percentage vrouwen. Onder promovendi bevinden zich nog 43,5 procent vrouwen, maar onder universitair docenten (37,0 procent), universitair hoofddocenten (25,6 procent) en hoogleraren (17,1 procent) is het aantal vrouwen klein. Het LNVH waarschuwt dat in het huidige tempo pas in 2055 een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen wordt bereikt.
De UvA presteert net iets beter dan het Nederlandse gemiddeld met 19,2 procent vrouwelijke hoogleraren tegenover 80,8 procent mannelijke. De Open Universiteit (26,1 procent) en de Universiteit Leiden (23,3 procent) gaan aan Nederland aan kop.
Universitaire medische centra net iets beter
Bij universitaire medische centra zoals het AMC zijn er iets meer vrouwen die een hoogleraarsstoel bekleden, maar ook daar is slechts één op de vijf professoren vrouw (19,4 procent). Het AMC doet het iets beter dan het landelijk gemiddelde met 22,4 procent.
Folia schreef vorige maand een langer artikel over de scheve man-vrouw-verhouding in de wetenschap. Lees hier een ingekorte versie.