Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Stadsarchief Amsterdam. Busselman, Frans (1927-1993). 27 januari 1986.
actueel

Boudewijn Büch zocht troost in zijn Folia-briefwisselingen met Theo van Gogh

Wessel Wierda,
12 oktober 2023 - 15:01

Boudewijn Büch en Theo van Gogh is misschien wel het meest markante columnisten-duo dat universiteitsblad Folia in zijn 75-jarige bestaan heeft gehad. Ze waren geliefd, maar ook berucht. Hoe verliepen hun briefwisselingen?

‘Wassenaarse brieven’. Die ogenschijnlijk neutrale titel is verrassend accuraat voor de epistels die wijlen Boudewijn Büch en Theo van Gogh naar elkaar schreven in universiteitsblad Folia, tussen 1993 en 1994. De goede vrienden zijn beiden opgegroeid in Wassenaar en dachten vaak met ongenoegen en zwaarmoedigheid terug aan hun jeugd in de Zuid-Hollandse plaats.

 

In ‘Wassenaarse brieven’ tonen de columnisten – met name Büch, die al jaren voor Folia schreef – zich eveneens van hun meest melancholische kant. Ze deinzen er geen moment voor terug hun diepste zielenroerselen met elkaar en de lezer te delen. De heren hebben het hart op de tong en nemen geen enkel blad voor de mond.

 

Een gekweld leven

Ter illustratie: ‘Ik heb geen plezier meer in de dingen die ik doe en denk in steeds grotere frequentie weg, weg!’, schrijft Büch in zijn brief naar ‘Theo’ van 6 mei 1994. Liefst zondert hij zich af en trekt hij zich terug in zijn omvangrijke boekenkast aan de Keizersgracht.

Foto: Wessel Wierda
‘Wassenaarse brieven’

‘Hij had een zwart-romantisch ideaal,’ aldus zijn biograaf Eva Rovers in Het Parool. ‘Hij wilde een gekweld leven leiden, een dichter zijn.’ Maar Büchs weemoedige inslag – haast tegen het destructieve aan - ging hem niet in de koude kleren zitten, blijkt uit zijn brieven. Hij wordt er soms misselijk van en wil ‘de somberheid voorbij zijn’.

 

Maar dat lukt maar niet, maalt Büch. Ook niet als Van Gogh in zijn brieven op hem inpraat. ‘Vooral omdat ik toch niet meer gevoelig ben voor opwekkende antwoordbrieven,’ reageert Büch op zijn vriend, ‘hoe goed die ook bedoeld mogen zijn.’

 

Een uitlaatklep

Desondanks geven de briefwisselingen hem ook een zekere troost, ‘een uitlaatklep’. Daarnaast probeert hij bij tijd en wijle iets ‘minder treurigs’ te schrijven en zelfs levensvreugde op te wekken– ‘voor zover die vreugde al aanwezig is’. Maar het is wéér tegen beter weten in: ‘Het helpt natuurlijk geen fuck, want wat moet jij nou met het gelul dat ik tot nu toe heb opgeschreven.’

 

Dat ‘gelul’ gaat hier specifiek over de filosoof Nietzsche, een van zijn grote Duitse helden (naast Goethe). Over zijn somberte in het bijzonder. Die karaktereigenschap stelt de zwart-romantische Büch op prijs, schrijft hij, het zou de Duitse filosoof sympathiek maken. Het is typisch Büch: een brief insteken met de intentie levenslust voort te brengen, maar alsnog verzanden in passages over de donkere kanten van het leven.

 

Wissel dat af met weemoedige mijmeringen over zijn tijd in de Leidse musea, waar hij urenlang kon ronddwalen zonder ook maar een mens tegen te komen, en je hebt de Folia-columnist Boudewijn Büch ten voeten uit.

 

Dwangmatige vrolijkheid

Vinden we omgekeerd meer joie de vivre bij Van Gogh in zijn brieven naar ‘Bou’? Eigenlijk niet, of nauwelijks. Van Gogh lijdt dan wel naar eigen zeggen ‘aan dwangmatige vrolijkheid’ en een ‘manisch-goed humeur zonder reden’, maar dat is vooral nihilistisch van aard. Zijn blijdschap is een reactie op een vermeende zinloosheid van het bestaan.

‘Wat heb je toch met de Tweede Wereldoorlog die na 1945 uitbrak?’

Niet zelden filosofeert Van Gogh in zijn brieven naar Büch over de dood. Het zou hem in feite niet zoveel uitmaken, schrijft hij, in alle oprechtheid. ‘Als je diep in mijn hart koekeloert, zou ik ’t niet erg vinden om dood te gaan, hoewel je nooit weet hoe je er op het moment zelf over denkt.’

 

Alleen zijn zoon, Lieuwe, houdt hem tegen, schrijft hij: ‘Vanwege hem kan ik me de luxe niet permitteren de Eeuwige jachtvelden op te zoeken.’ En stelliger: ‘Sinds ik vader ben moet ik er niet meer aan denken.’ Toch is Van Gogh er niet anders (lees: gematigder) door gaan schrijven, de vrijheid van meningsuiting is voor hem altijd het hoogste goed gebleven.

 

In de Folia-briefwisselingen met ‘Bou’ laat hij zelden een kans onbenut om een verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog aan te brengen. Of het nou gaat om schrijver Leon de Winter die met ‘prikkeldraad rond zijn snikkel het Treblinka-liefdesspel bedrijft’ of God, die ‘in het algemeen een NSB’er is’. Het leidt af en toe tot ongemak of controverse. Zo ook op de Folia-redactie in de jaren ’90.

 

Martelaar van het vrije woord

Een holocaust-opmerking van Van Gogh in een latere column (geen brief naar Büch), gericht tot auteur Evelien Gans, luidde zelfs het einde van zijn Folia-columnistenschap in. De redactie vond zijn frase ‘ik vermoed dat mevrouw in vochtige dromen vaak een beurt krijgt van dokter Mengele,’ antisemitisch, waarna een conflict ontstond tussen Van Gogh en Folia. Van Gogh hield voet bij stuk, volgens hem was de opmerking over Gans hoogstens te beschouwen als een ‘sick joke’.

 

Ook Büch zette soms vraagtekens bij de oorlogsobsessie van Van Gogh. ‘Wat heb je toch met de Tweede Wereldoorlog die na 1945 uitbrak?’ schrijft hij bijvoorbeeld. Toch waardeert hij tevens zijn standvastigheid. ‘Je vasthoudendheid, je slim(mig)heid en je weigering om concessies te doen – tegen welke prijs dan ook – vind ik iets waarom ik je bewonder en liefheb,’ tekent hij in zijn laatste Folia-brief van 1 juli 1994 naar ‘Theo’ op.

 

Van Gogh vond het op zijn beurt ‘een eer om naar Bou te mogen schrijven’. Na de briefwisselingen schrijven ze nog een tijdlang afzonderlijk columns in Folia. En dat is wel even wennen: ’T is een angstig gemis dat boven dit stukje niet langer ‘Beste Bou’ mag staan,’ schrijft Van Gogh. Enigszins ontredderd: ‘Tot wie zal ik me richten? Tot de lezer dan maar.’

Foto: Nationaal Archief
Boudewijn Büch