Folia bestaat komend najaar 75 jaar. De redactie blikt dagelijks met een (deel van een) artikel of video letterlijk terug op elk van die jaren en telt zo af naar 13 oktober, de dag dat ‘het mededelingenblad voor de civitas’ precies 75 jaar bestaat. Vandaag deel 21: 3 februari 1968.
Studentengezelligheidsverenigingen hebben een negatieve invloed op de studententijd van hun leden. Leden van deze verenigingen zeggen het belang van een serieuze studie minder in te zien dan hun medestudenten die geen lid zijn geworden. Daarentegen leveren de gezelligheidsverenigingen aan hun actieve leden extra motiverende factoren, die aan de studieresultaten ten goede kunnen komen. Dit zijn enkele conclusies, waartoe dr. H. F. M. Crombag komt in zijn proefschrift “Studiemotivatie en studieattitude”, dat hij op 2 februari verdedigde. Zijn promotor was prof. dr. A. D. de Groot,
Dr. Crombag heeft een onderzoek ingesteld onder 218 eerstejaars- studenten van de generatie 1964/65 aan de Technische Hogeschool te Eindhoven. Met betrekking tot het verenigingslidmaatschap onderscheidde hij drie groepen: Corpsleden, Demosleden en nihilisten. Het Corps is een gezelligheidsvereniging van het traditionele type. Demos is minder traditioneel en gereglementeerd. Volgens de leden is Demos “moderner en meer democratisch” van opzet.
Uit het onderzoek bleek dat aankomende studenten die lid worden van een gezelligheidsvereniging zich wat hun houding ten opzichte van de studie betreft aanpassen aan het niveau dat in hun vereniging tot de goede toon behoort. Die verenigingsnorm bleek in het Corps minder positief te zijn dan in Demos.
Bij de keuze van de vereniging is reeds een zekere voorselectie aantoonbaar. Aan het begin van het studiejaar was de gemiddelde studie-attitude van aankomende Corpsleden lager dan bij aankomende Demosleden. Ten opzichte van de verenigingsleden was de gemiddelde attitude van nihilisten hoger. Aan het eind van het jaar was de gemiddelde attitude bij allen gedaald. Bij Corpsleden echter méér dan bij Demosleden, maar bij nihilisten minder dan bij verenigingsleden.
Dit is een fragment uit het stuk ‘Studentenverenigingen: een positieve of negatieve invloed?’ van 3 februari 1968