Folia bestaat komend najaar 75 jaar. De redactie blikt dagelijks met een (deel van een) artikel of video letterlijk terug op elk van die jaren en telt zo af naar 13 oktober, de dag dat ‘het mededelingenblad voor de civitas’ precies 75 jaar bestaat. Vandaag deel 10: 6 juli 1957.
Men behoeft niet zo heel ver in de moderne geschiedenis terug te gaan, om te ervaren dat het maken van bouwplannen voor studentenhuisvesting een facet van het academisch leven is van de laatste jaren: het annonceren van een studentenhuisvestingsproject zou omstreeks 1920 weinig positieve reacties hebben opgewekt, terwijl de initiatiefnemers waarschijnlijk voor gevaarlijke nieuwlichters zouden zijn uitgekreten. Immers, zoals in alles zorgt de student ook op dit gebied voor zichzelf en overheid noch goedwillende particulieren zullen zijn ivoren toren gevraagd betreden.
Maar ziet, temidden van een zich steeds meer sectariserende maatschappij, en verdrongen tussen meer en meer actieve maatschappelijke belangengroepen ervaart de student zo langzamerhand, dat het eertijds zo onaantastbare laissez-faire in zijn woningpolitiek, hem regelrecht voert naar de open lucht, waar het verblijf weliswaar goedkoop en soms gezond is, doch anderzijds ongemakkelijk en op den duur onzindelijk is.
Steeds meer stemmen gaan op voor een goede aanpak der studentenhuisvesting; in Amsterdam werd een Stichting Universiteitshuis opgericht, en als tenslotte de Nederlandse Studenten Raad (een der meest conservatieve lichamen in Nederland) zich achter het idee van moderne studentenhuizen plaats, is het roer om en begint de ernst van de toestand in breder lagen door te dringen. Weliswaar juicht men te vroeg indien men vermoedt dat nu elke universiteitsstad zijn studentenhuizen aan het bouwen is op een schaal die in reële verhouding staat tot de vraag naar studentenkamers; Leiden ligt zoals gewoonlijk een slag achter en is nu bouwende aan zijn eerste project, terwijl ook verder de gewoonte geen geweld wordt aangedaan en Amsterdam nog laboreert aan tijdelijke noodoplossingen zonder dat tot dusverre een eerste steen is gelegd.
De nood stijgt, en wel in drie opzichten: het aantal studenten neemt steeds toe, het aantal studentenkamers neemt in absolute en dus nog meer in relatieve zin af, terwijl de kamerverhuurders in de heersende noodtoestand aanleiding mogen vinden tot het tot het in het absurde verhogen van de huren en het stellen van de zotste voorwaarden: ’s avonds geen bezoek, geen meisjesbezoek, om 11 uur binnen, geen sanitaire faciliteiten, waarbij dient te worden aangetekend dat de aangeboden kamers die naam soms in genen dele verdienen.
Fragment uit ‘Casa Academica’ in Folia van 6 juli 1957.