Het gebouw M op de hoek van Roeterseilandcampus, was niet altijd bevolkt door economen. Biochemici beleefde naar eigen zeggen ‘de beste tijd van hun leven’ in het voormalige pand uit de wederopbouw. Deel één van een tweeluik over gebouw M.
Honderden kilo’s rijstkorrels moest hij samen met een collega ervoor omkeren, de biochemicus Barend Coenraad Petrus Jansen, om te ontdekken welk stofje bescherming bood tegen de ziekte beriberi in Nederlands-Indië.
Eerder was al ontdekt dat kippen die bruine rijst aten beter beschermd waren tegen beriberi dan kippen die witte rijst aten. Jansen wilde weten hoe dit kwam en bemerkte dat het werkzame stofje in de rijstvliesjes van bruine rijst vitamine B was, een ontdekking die tot zijn bekendheid leidde.
Die bekendheid leverde hem ook wat anders op. Jansen keerde een jaar na de ontdekking terug naar de Universiteit van Amsterdam waar hij eerder studeerde en doceerde in de biochemie. Daar zou hij tot zijn emeritaat in 1954 hoogleraar fysiologische scheikunde zijn. Kort na zijn dood in 1962 werd zijn naam gegeven aan een onderzoeksinstituut op de Roeterseilandcampus: het B. C. P. Janseninstituut.
B. C. P. Janseninstituut
Het was kort na de Tweede Wereldoorlog, het aantal studenten aan de Universiteit van Amsterdam groeide explosief en met name de bètafaculteit moest flink uitgebreid worden. De Roeterseilandcampus was daarvoor een geschikte plek, besloten de gemeente en de UvA. Samen met architect Norbert Gawronski, ook wel de geestelijk vader van de Roeterseilandcampus genoemd, werd het bouwplan op Roeterseiland ontworpen. Op de Plantage Muidergracht werden vijf nieuwe universitaire bètagebouwen getekend, waaronder het B. C. P. Janseninstituut voor biochemie op nummer 12.
Het Janseninstituut, vanaf 1967 in gebruik als laboratorium voor de biochemie, werd gekenmerkt door de functionele, modernistische bouwstijl van de wederopbouw. Het was een vrij gesloten, betonnen gebouw, ‘niet echt een esthetisch hoogstandje’, herinnert Phil Barnett, universitair hoofddocent bij Amsterdam UMC, zich het instituut. ‘Je kwam de trap op naar de hoofdingang en moest daar inklokken met een stempelkaart. Rechts was een grote hal en een collegezaal, links waren de laboratoriumzalen en kleine kantoren. In de kelder was het fietsenhok en deden we radioactief werk. Ook werden er muizen gehouden, voor de productie van antilichamen.’
Familiegevoel
Barnett kwam uit Engeland en ging in 1993 aan de slag als aio bij het B. C. P. Janseninstituut. ‘B. C. P. Jansen, goede tijden. Eigenlijk de beste van mijn leven’, is zijn eerste reactie. ‘Ik was in die tijd de enige buitenlander en sprak geen woord Nederlands. Maar ik belandde in een groep mensen die vanaf dag één allemaal bij elkaar paste. Zowel in de wetenschap als sociaal. Je had gelijk een soort familiegevoel. Zeker op de eerste verdieping.’
Alle vier de verdiepingen van het biochemisch instituut hadden hun eigen reputaties. ‘Wij op de eerste verdieping werden wel als rare vogels gezien, die te veel lol maakten. Toch zijn we allemaal in vier jaar gepromoveerd, met vier publicaties. Wat dat betreft waren we een goed functionerende groep.’ Daarnaast was een maandelijkse kroegentocht, werden er sketches georganiseerd bij promoties en speelde Barnett in een band samen met vier aio’s. ‘De band bestaat nog steeds. En af en toe komt de hele verdieping nog steeds bij elkaar in café Eik en Linde, een oud bruin café, tegenover Artis.’
Hergebruikt
Rond de eeuwwisseling was het gebouw uit de mode geraakt, slecht geïsoleerd en bovendien verstoken van asbest. Barnett werkte tussen 2000 en 2003 nog als postdoc op de vierde verdieping. ‘De meeste onderzoeksgroepen waren al vertrokken naar het Science Park en het gebouw liep verder langzaam leeg.’
Architectenbureau Benthem Crouwel kreeg de opdracht het gebouw te transformeren tot een modern onderwijsgebouw met kantoorruimtes. Om de enorme bossen fietsen te vermijden, die in die tijd voor alle andere universiteitsgebouwen stonden, werd de hoofdingang vlak naast de fietsenkelder gelegd, onder de begane grond. Architect Mels Crouwel: ‘Om het gebouw te betreden loopt de bezoeker dus eerst de helling af richting de fietsenkelder en krijgt op deze manier ook een goed zicht op de gracht.’
De vloeren en kolommen in het nu bakstenen deel van het gebouw en de kelderbak werden hergebruikt. Ook werd de oude tweedeling aangehouden: een bakstenen deel met kantoorruimtes en een glazen deel met een enorme vide en de collegezalen zijn. ‘Zo krijgt het gebouw een duidelijke ‘kop’ naar de Plantage Kerklaan, als introductie van de UvA gebouwen aan de Plantage Muidergracht,’ schrijft Crouwel in een e-mail. ‘Door de opzet is het gebouw ook in de toekomst voor een eventuele andere faculteit of gebruiker geschikt.’