Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Ljilja Suvajdzic
actueel

Docent van het Jaar Jan Aten: ‘De student is eigenlijk gewoon een collega’

Sija van den Beukel,
13 oktober 2022 - 11:05

Bioloog Jan Aten (63), docent en coördinator van het vak pathologie in de bachelor geneeskunde, is UvA Docent van het Jaar. ‘Het allerbelangrijkste vind ik het contact met de studenten. Daar leer ik steeds van, en in die zin groei je dan ook in het lesgeven.’

Al ruim dertig jaar is Jan Aten docent al is hij ‘ook nog steeds een student’. Corona of geen corona, Aten vindt een manier om met de studenten in contact te komen. Al fietsend filosofeert hij in een introductiefilmpje voor studenten van het vak pathologie over wat pathologie is. ‘Pathologie, wat is dat eigenlijk? Pathos, lijden, logos, leer. De leer van het lijden, zware kost. Valt wel mee hoor.’

 

De prijs die hij kreeg voor zijn open, geduldige en heldere manier van lesgeven, nam hij bescheiden in ontvangst. Aan het eind het videogesprek met Folia toont hij hem voor de camera. ‘De studenten verontschuldigden zich al dat mijn naam er verkeerd op staat, er staat Jan van Aten. Dat geeft niet hoor, ik vind het wel komisch en typerend voor de UvA. Ik maak wel een nieuw kaartje voor de achterkant, voor als m’n kleinzoon later kan lezen.’

Jan Aten

2022 Docent van het Jaar van de UvA

1991-heden Docent en coördinator van het vak pathologie. Onderzoeker experimentele pathologie, immunologie, nefrologie en celbiologie bij het Amsterdam UMC.

1989-1991 Onderzoeker immunologie, Hôpital Broussais, Parijs

1992 PhD Experimentele pathologie in Leiden

1984 Afgestudeerd in de biologie in Groningen

1958 Geboren te Wormerveer

Had u de prijs voor Docent van het Jaar zien aankomen?

‘Nee, helemaal niet. Verrassing, was het eerste dat door me heen ging en blijdschap. En toch ook wel verlegenheid, moet ik eerlijk zeggen. Dat je op zo’n middag met zoveel fantastische mensen bent, en dat jij dan gekozen wordt. Ik vind het vooral erg fijn dat studenten het onderwijs dat ik geef waarderen. Dat is het allerbelangrijkste.’

 

De jury benoemde dat u heel persoonlijk en meegaand met de student lesgeeft. U kent ook de namen van de studenten. Hoe komt het dat u zich zo goed in de student kunt verplaatsen?

‘Ik denk daar eerlijk gezegd niet zo bij na. Ik ben wie ik ben. Ik probeer niets te verbergen. Als ik een collegezaal binnenloop en ik heb een slecht humeur dan zeg ik dat. Soms zeg je iets persoonlijks. Dat mijn kleinzoon net één jaar is geworden. Ook denk ik samen met de studenten na over vragen. Als een student mij een vraag stelt, weet ik niet altijd meteen het antwoord. Dan probeer ik daar ter plekke over na te denken met de student. Onze meningen zijn op dat moment volledig gelijkwaardig.’

 

U bent al ruim dertig jaar docent. Heeft u het al die tijd leuk gevonden?

‘Ik heb lesgeven altijd leuk gevonden. Maar ik ben het ook wel steeds leuker gaan vinden. Je vindt je eigen weg er beter in, tenminste zo voel ik dat. Ook in combinatie met het onderzoek dat ik doe vind ik het prachtig. Maar het allerbelangrijkste vind ik het contact met de studenten. Daar leer ik steeds van, en in die zin groei je dan ook in het lesgeven.’

 

Wat haalt u uit het contact met de student?

‘De student is eigenlijk gewoon een collega. En dat is gewoon hartstikke leuk om samen dingen te ontdekken. Zelf ben ik ook nog steeds een student. Je blijft leren. Daar moet je wel voor open staan. Dat werkt niet als je zegt “ik weet alles, en ik ga jou vertellen wat ik ervan vind.” Dan blijkt ook dat studenten heel intelligente mensen zijn die met vragen komen waar ik nog niet aan had gedacht. En daar heb je het dan over.’

‘Ik ben wel uitdagend in het onderwijs. Ik vind wel dat je wat mag en zelfs moet verwachten van de studenten’
Jan Aten

Hoe was u zelf als student en naar welke docenten keek u op?

‘Dat is een vraag die iedere docent eigenlijk aan zichzelf zou moeten stellen. Ik was zelf als student wel serieus. Ik was wel lang en intensief met de stof bezig en probeerde het goed te doen. Ik was geen uitzonderlijk slimme student, wel achten maar geen tienen. Er waren zeker docenten waar ik tegenop keek. Dat waren docenten die open waren en echt aandacht hadden voor hun zaak en de student. In het eerste jaar was er veel afstand tussen student en docent. Maar daarna kreeg ik in de biologiestudie heel veel practica waar je nauw in contact staat met de docent en echt over dingen kunt praten. Dat heb ik toen al ervaren als heel waardevol. En dat is wat ik nu ook probeer te doen.’

 

U wordt geprezen door de jury om het heldere en gestructureerde onderwijs. Verwacht u dat ook van studenten?

‘Ja, dat verwacht ik wel. Ik begeleid nu een bachelorscriptie. Dat is een groeiend proces. Het is geweldig om te zien hoe die structuur groeit, maar dat wil ik ook wel zien. Dan ben ik wel streng als ik zie dat dat niet gebeurt.’

 

Is dat niet ook van de oude school, dat dingen volgens het boekje moeten gaan?

‘Ja, maar dat wordt nog steeds gewaardeerd door de studenten. De tentamens die ik geef zijn best pittig. Ik ben wel uitdagend in het onderwijs. Ik vind wel dat je wat mag en zelfs moet verwachten van de studenten. Daar verschillen docenten wel wat in. Er zijn ook docenten die eerstejaarsstudenten aanspreken alsof ze in de brugklas zitten. Dat is niet zo, dit zijn mensen die net zo slim zijn als jij en ik, daar moet je hen wel op aanspreken. Dat voelen studenten ook, en waarderen ze.’

 

Wat zou u willen veranderen in het onderwijs?

‘In de toetsing van het onderwijs zou ik wel wat willen veranderen. Niet alleen hoe je de toetsen maakt maar ook hoe je tot een cijfer komt. Dat is onderwerp van een levendige discussie onder docenten. Nu wordt op de faculteiten geneeskunde in heel Nederland (behalve Utrecht geloof ik) gekeken naar de best of hoogst scorende vijf procent studenten als graadmeter voor de ‘moeilijkheid’ van de toets. Hun gemiddelde score is het referentiepunt. De gedachte is, dat als de toets moeilijker is de hoogst scorende studenten de toets ook iets minder goed maken en de cesuur, als vast percentage van het referentiepunt, dan voor iedereen wat lager wordt. Ik denk dat dat niet klopt. Want, het referentiepunt zijn de studenten die het altijd goed doen en niet zo gevoelig zijn voor de kwaliteit van het onderwijs.

Dus als jouw onderwijs niet zo goed uit de verf is gekomen dan halen die studenten alsnog een heel hoge score. Al stuur je die studenten met een boek de hei op, als ze acht weken later terugkomen halen ze alsnog een negen. Terwijl de studenten die schommelen tussen de vijf en de zeven, wel last hebben van slechter onderwijs. Daar zou je je referentiepunt op moeten stellen. Hoe je dat doet, dat is best lastig. Dan kan de toets heel gevoelig worden voor dingen die je niet in de hand hebt. Ik denk na over methoden om dat toch goed te kunnen doen. Gelukkig is er in het onderwijs nu steeds meer aandacht voor heel andere vormen van beoordeling, om de ontwikkeling van complexe vaardigheden door studenten te waarderen.’

‘Als ik kijk naar de studenten op het AMC, dan zijn er maar verdraaid weinig uit de Bijlmer, misschien één of twee’

U begon als onderzoeker in de experimentele pathologie aan het Amsterdam UMC. In de loop der jaren zijn daar steeds meer onderwijstaken bijgekomen. Waarom is onderzoek doen nog steeds belangrijk voor u?

‘In het algemeen vind ik dat iedere docent in de academie eigenlijk ook een vakgebied moet hebben naast het onderwijs. Je moet gevoed worden door het vakgebied waarover je onderwijs geeft. Dat kan wetenschappelijk onderzoek zijn, of de kliniek of iets anders. Dat je niet alleen maar boeken napraat. Je moet dingen wel zelf hebben ervaren. En ten tweede is het pure nieuwsgierigheid. Gefascineerd zijn door dingen die je ziet gebeuren. In die zin vind ik het onderwijs ook een onderzoek. Ik heb daar dezelfde fascinatie voor.’

 

Heeft u het nooit als belastend ervaren dat er meer onderwijs bij kwam?

‘Iedereen klaagt over belasting. En natuurlijk is het vaak enorm druk. Maar weet je, het is maar net hoe je daar mee omgaat. Je kunt bij de pakken neer gaan zitten en vragen om meer geld en meer collega’s om al dat onderwijs te doen. Maar onderwijs is ook een manier om te overleven als onderzoeker. Als je puur en alleen onderzoeker bent, dan ben je volledig afhankelijk van de subsidies die je om de paar jaar maar weer binnen moet halen. Dat is voor jonge postdocs echt wel een belasting. Die mensen zie je soms afhaken, heel pijnlijk om te zien. Dan is het als onderzoeker juist heel verstandig dat je je tijdig gaat verdiepen in het onderwijs. Maar dat werkt alleen als je het ook echt leuk vindt, anders is het een heilloze weg. Dan moet je wat anders gaan zoeken.’

 

U kreeg carte blanche om een jaar lang een zelf bedacht vak te coördineren. Hoe gaat u daar invulling aan geven?

‘Ja, een heel aantrekkelijk idee. Ik moet er wel even goed over na denken wat ik daar nu precies mee kan. Gelijk na de uitreiking sprak ik David Bos, de Docent van het Jaar. Hij, en René Smits, de Docent van het Jaar daarvoor, hadden hun carte blanche nog niet gebruikt Dus nu gaan we met z’n drieën binnenkort wat drinken en ‘interdisciplinair’ brainstormen over wat we met de carte blanche kunnen doen.’

 

En welke richting gaat dat op?

‘Ik woon zelf in hartje Bijlmer. Dat is een geweldig stadsdeel, maar ook wel met de nodige problematiek. Als ik kijk naar de studenten op het Amsterdam UMC, dan zijn er maar verdraaid weinig uit de Bijlmer, misschien één of twee. Dus ik heb al gedacht: ik moet iets samen met sociale studies doen om ervoor te zorgen dat studenten ook in het AMC terecht komen. Dat zou prachtig zijn.’

 

Lees hier interviews met eerdere winnaars terug:

Docent van het Jaar David Bos: ‘Ik geef het liefst onderwijs, dat voelt als echt werk’

Voor Docent van het Jaar René Smits is verbinding het toverwoord