Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Stephan de Goede (Beat Cycling)
actueel

UvA’er Laurine wil als eerste Nederlander een medaille winnen op de Zomer- en Winterspelen

Henk Strikkers,
18 juni 2021 - 09:59

Ze won al brons op de Olympische Winterspelen van Vancouver in 2010 en dit jaar kan er in Tokio een medaille bij komen. Laurine van Riessen was schaatser, werd baanwielrenner, haalde dit jaar cum laude haar master fiscaal recht en is nu toe aan haar grote doel: een tweede Olympische medaille.

‘Hoe het me is gelukt snap ik ook niet helemaal,’ zegt Van Riessen over haar masterdiploma fiscaal recht dat ze dit voorjaar haalde. ‘Ik had eigenlijk niet gedacht dat het me zou lukken voor de Olympische Spelen, maar ik heb dan ook wel wat hulp gehad.’ Niet alleen werden de Spelen uitgesteld, door de coronamaatregelen werd de UvA ook wat soepeler, vertelt ze.

Laurine van Riessen

Geboren: 10 augustus 1987 in Leiden

UvA-studie: Master fiscaal recht (begin 2021 afgestudeerd)

Sport: Baanwielrennen (teamsprint, sprint & keirin)

Doel in Tokio: ‘Een medaille. Het maakt niet uit op welk onderdeel. Ik wil gewoon die medaille.’

Vierde Olympische Spelen, na Vancouver (2010), Sochi (2014) en Rio de Janeiro (2016).

Beste prestaties: Vier wereldbekers (twee in 2018 en twee in 2020), zilver op het WK (2019) en brons op het EK (2015). Daarnaast won Van Riessen een Olympische medaille in het schaatsen (2010) en twee wereldbekers in het schaatsen (2009 en 2011).

Online colleges

Bovendien was ze het al gewend om online college te volgen. ‘Ik heb voor deze master mijn bachelor gehaald aan de Open Universiteit. Daar was alles op afstand. Maar dat ging echt niet zo soepel: ik heb ongeveer 12 jaar gedaan over mijn bachelor, dus ik had echt niet gedacht dat ik mijn master in twee jaar zou halen.’

 

Al sinds ze in 2005 haar vwo-diploma haalde sport Van Riessen op hoog niveau. Dat deed ze eerst vooral op het ijs. In 2007 brak ze door als langebaanschaatser, en sindsdien volgden de successen elkaar in rap tempo op. Een jaar later won ze haar eerste wereldbeker, en in februari 2010 won ze op 22-jarige leeftijd het brons op de 1.000 meter tijdens de Olympische Winterspelen.

 

Vacature in de teamsprint

Een glorieuze schaatscarrière lag in het verschiet, maar het liep anders. De jaren erna leek haar voortgang een beetje te stagneren. Ze presteerde goed, maar die echt grote overwinning kwam er niet. Totdat ze in 2014 door een medewerker van NOC*NSF werd gewezen op een vacature in het baanwielrennen. ‘De teamsprint had één goede renster, maar miste er nog één. De wielerunie heeft toen allerlei topsporters uit andere disciplines benaderd of ze geen baanwielrencarrière wilden overwegen.’

Foto: Stephan de Goede (Beat Cycling)

Als schaatser trainde Van Riessen al veel op de fiets, en had ze wel zin in een nieuwe sport. ‘Mijn idee was om anderhalf jaar lang volop te trainen voor de Spelen van Rio in 2016, en daarna weer terug te gaan naar het schaatsen.’ Met dat idee ging ze naar de testdag, waar ze van alle uitgenodigde sporters de beste resultaten neerzette.

 

Topsportmentaliteit

Van Riessen was de uitverkorene en liet al snel zien niet alleen een verdienstelijk lid van de teamsprintploeg te zijn. In 2015 won ze op het NK Baanwielrennen de sprint, de 500 meter tijdrit en de keirin [zie kader]. ‘Ik had het voordeel dat ik al op hoog niveau had geschaatst,’ vertelt ze. ‘Ik weet hoe je naar een wedstrijd kunt toeleven, ik ken de mentale issues die bij het leven als topsporter horen, en de training van schaatsers en wielrenners lijkt best wel op elkaar.’

Drie kansen op een medaille

Teamsprint (2 augustus)

De teamsprint is een onderdeel voor duo’s. De twee landen starten allebei aan de andere kant van de baan en rijden zo snel mogelijk 500 meter (twee rondes). Het eerste teamlid (Van Riessen) rijdt de eerste ronde op kop en het tweede teamlid (Braspennincx) de tweede ronde. De tijd van het tweede teamlid (Braspennincx) op de finish telt. Het snelste land gaat door naar de volgende ronde.

Keirin (4 & 5 augustus)

De keirin lijkt op de sprint, alleen wordt deze gereden met zes renners. De renners rijden in het begin van de wedstrijd achter een derny (een soort scooter) die steeds sneller gaat rijden. De scooter begint op 30 kilometer per uur en voert de snelheid op tot 50 kilometer per uur. Met nog drie rondes te gaan verlaat de scooter de baan en sprinten de zes renners. De beste twee of drie van een wedstrijd gaan door naar de volgende ronde.

Sprint (6, 7 & 8 augustus)

De regels zijn simpel: twee renners rijden drie rondes van 250 meter. De renner die als eerste finisht wint. De eerste renner die twee keer wint gaat door naar de volgende ronde. Het is een tactisch spel waarbij afhankelijk van de tegenstander vroeg of laat de sprint wordt aangegaan.

Toch voelde Van Riessen zich de eerste jaren vooral ‘een schaatser die even ging wielrennen’. ‘Met name op tactisch gebied had ik een grote achterstand. Als schaatser race je tegen de klok, maar in de sprint of de keirin gaat het erom dat je een directe tegenstander verslaat. Je weet niet wat die ander gaat doen.’ Bovendien moet je als baanwielrenner soms wel acht keer per dag de baan op, terwijl een schaatser met twee races op een dag klaar is. ‘Dat vond ik enorm intensief.’

 

Snel voorbij

In Rio was het avontuur van Van Riessen en haar teamsprintmaatje Elis Ligtlee snel voorbij. Hoewel ze een Nederlands record reden verloren ze van hun directe tegenstander Australië. ‘Wij reden een tijd die genoeg zou zijn om de wedstrijd om het brons te rijden, maar als je van je directe tegenstander verliest lig je eruit. Zo simpel is het.’

 

Het gaf haar wel de bevestiging dat het niet onmogelijk was om in Tokio een medaille te winnen. ‘Toen heb ik de knop voor mezelf omgezet. Als ik dit na anderhalf jaar al kon, dan wilde ik toch kijken of ik een medaille zou kunnen winnen als ik nog eens vier jaar door zou gaan. Ik wilde gewoon die medaille.’ Dat is ook haar hoofddoel deze zomer.

 

Alles moet goed vallen

Van Riessen krijgt er drie kansen voor: op de teamsprint, op de sprint en op de keirin. Met name op die twee laatste onderdelen dicht ze zichzelf kansen toe. ‘Normaal ben ik het best op de keirin, maar daarbij moet wel alles goed vallen. Een klein foutje – dat hoeft niet eens een foutje van jezelf te zijn – en je bent kansloos. Je moet een beetje geluk hebben.’