UvA-studenten kunstgeschiedenis, Nederlandse taal en cultuur en theaterwetenschappen hebben met z’n vierendertigen een boek geschreven over vrouwen in de zeventiende-eeuwse kunstwereld. Dit deden ze tijdens het vak ‘We schrijven een boek’ dat acht weken duurde. Ze hadden niet verwacht dat hier ook echt een publicatie uit zou komen. ‘Als bachelorstudent heb ik nu gewoon mijn naam op een boek staan.’
Vorig jaar kregen 34 studenten het bachelorvak ‘We schrijven een boek’ van kunsthistoricus Judith Noorman. Noorman wilde graag ‘de beroepspraktijk onderdeel maken van het academisch onderwijs’. Volgens haar is het verschil tussen een paper en een publicatie niet zo groot.
Het bleek een succes; in juli werd het vak uitgeroepen tot het meest vernieuwende vak van de Faculteit der Geesteswetenschappen en deze maand is het boek Gouden Vrouwen verschenen dat uit dit vak is ontstaan.
Hoe is het om in acht weken een boek bij elkaar te schrijven? Is dat wel te doen met 34 personen? En wat was zo bijzonder aan die zeventiende-eeuwse kunstvrouwen? Drie studenten kunstgeschiedenis vertellen over hun bijdrage.
‘De eerste les hebben we allemaal een vrouw gekozen. Na vier weken moesten we al een eerste versie van een hoofdstuk over onze vrouwen inleveren. We werden dus flink opgejaagd. Voor de eerste versie kregen we direct een cijfer. Normaal heb ik prima cijfers voor papers, maar nu had ik een 6,8. Dat was wel even slikken. De tekst moest namelijk van een goed niveau zijn omdat het boek anders niet zou worden uitgebracht. En je moest minstens een 7,5 halen. In groepjes hebben we elkaars teksten geredigeerd. Het was een heel goede oefening om het tot in de puntjes perfect te krijgen.
‘Mijn vrouw was Rachel Ruysch. Ik kende haar al; haar schilderijen van bloemstukken hangen in het Rijksmuseum. Haar vader was Frederik Ruysch. Hij was onder andere een anatoom die allemaal lugubere preparaten van kinderen maakte.’
‘Rachel was succesvol. Ze was een van de meest productieve kunstenaressen van haar tijd en haar oeuvre behelste zo’n 150 schilderijen. In 1708 was ze in dienst als hofschilderes bij keurvorst Johan Willem van de Palts en daardoor internationaal bekend. Als je echt met je neus bovenop haar schilderwerk zit, zie je hoe insane het is wat voor detail er allemaal in de schilderijen zit. Je ziet bij de bos bloemen ook allerlei insecten en grassprietjes. Die details vind ik heel mooi. Het is bijna net alsof je de bloemen zo van het schilderij kunt plukken.’
‘Rachel was moeder van tien kinderen. Ik heb zelf twee kindjes en weet hoe lastig het is om daarnaast nog wat dingen gedaan te krijgen. Maar zij had tien kinderen en werkte gewoon door, tot ze 83 was. Dat vind ik knap.’
‘Dit vak leek me een unieke kans, dus ik schreef me meteen in. Ik heb veel geleerd. Er komt aardig wat kijken bij het schrijven van een boek: redigeren, vormgeving, fondsen werven. Die extra taken moesten ook gebeuren. Het resultaat is echt supergaaf. Als bachelorstudent heb ik nu gewoon mijn naam op een boek staan.’
‘Mijn hoofdstuk gaat over Maria van Oosterwijck. Zij heeft vooral bloemen geschilderd. In Nederland was ze heel belangrijk; haar kunst werd in veel koninklijke kringen gekocht. Ze kreeg behoorlijk wat guldens voor haar schilderijen. In de archieven staat dat de koning van Polen maar liefst 2400 gulden voor een schilderij betaalde, maar het kan zijn dat dit bedrag enigszins is opgeklopt. Toch zegt het wel iets over haar aanzien in de kunst.’
‘Ik wist niets over Maria, maar ik ontdekte dat ik haar schilderijen wel al had gezien. In het boek staan veel onbekende vrouwen. Zelf kende ik er maar drie van de 34. Vrouwen komen niet vaak in de Canon van Nederland voor. Nu is dat wel aan het veranderen, onder meer met ons boek.
‘De informatie over Maria heb ik uit bronnen uit de zeventiende en achttiende eeuw gehaald. Zo heb ik een samenstelling van biografieën gebruikt. Daarin kun je duidelijk zien hoe er toen naar vrouwen werd gekeken. In dat werk kwam de vraag naar voren of ze wel getrouwd was, of dat ze misschien een relatie had met haar leraar. Voor ons boek is die informatie helemaal niet belangrijk, het gaat om de vrouw zelf.’
‘Dit vak had wat weg van een normaal onderzoeksvak, alleen moesten we nu in begrijpelijkere taal schrijven en moest de tekst een stuk korter zijn dan we normaal gewend zijn. Dat was een uitdaging, maar wel heel leuk.’
‘Ik heb geschreven over de koningin van Bohemen: Elizabeth Stuart. Ik wist niet superveel over haar, maar wel over haar broer Karel I, die koning van Schotland, Engeland en Ierland was. Ik ben de archieven in gedoken; ik moest echt in primaire bronnen zoeken, onder meer in Franse teksten.’
‘Elizabeth was van Bohemen, een stukje van het huidige Tsjechië, naar Den Haag gevlucht. Ze was maar één winter koningin van Bohemen omdat Maximiliaan I van Beieren haar van de troon stootte. Met haar enorme juwelencollectie kon ze schuldeisers op afstand houden. Tot haar dood heeft ze gevochten om haar kinderen terug in de troonopvolging te krijgen. Ze heeft het superzwaar gehad. Vrouwen werden in die tijd alleen maar gezien als belangrijk voor het baren van kinderen. De focus was echt op de mannen. Ik vind haar echt een powervrouw die voor alles vocht, daarom heb ik het hoofdstuk ook “Eerste generatie powervrouw” genoemd.’
Het boek Gouden Vrouwen, uitgegeven door WBOOKS, is hier te vinden.