Rechtendecaan André Nollkaemper vond het rapport over de vertrokken rechtenhoogleraarLees hier het nieuwsbericht over het langdurige grensoverschrijdende gedrag van een rechtenhoogleraar. ‘schokkend’. Het was schokkend vanwege de lange periode, de kwalificaties van het gedrag, maar ook omdat het op zijn faculteit gebeurde. ‘De faculteit heeft na het verschijnen van het rapport zorgvuldig en daadkrachtig gehandeld. Maar in de periode waarin dit gedrag plaatsvond, heeft zij gefaald,’ zo oordeelt Nollkaemper, die nu tweeënhalf jaar decaan is.
Wat is het eerste wat u over deze zaak hoorde?
‘In juni ontving ik het bericht van een vertrouwenspersoon van een andere organisatie dat er meldingen over de betreffende hoogleraar waren gedaan. Dat was het eerste wat ik er in mijn decanaat van hoorde. Ik heb op dat moment overlegd met mijn faculteitsbestuur en met het bestuur van de UvA. Het was snel duidelijk dat we meldingen onafhankelijk wilden laten onderzoeken.’
Schrok u ervan?
‘Ik schrok enorm. Dat er meerdere meldingen waren, waarbij gelijk duidelijk was dat ze teruggaan in de tijd. Daaruit blijkt dat er in die periode dingen zijn gebeurd die werknemers en voormalige werknemers hebben geschaad.’
Toen zette u het onderzoek in gang.
‘Inderdaad. Exact op dat moment is de betreffende hoogleraar ook op non-actief gesteld. Hij heeft niet meer gewerkt. Het onderzoek duurde drie maanden.’
Dan komt het rapport. Wat was het eerste dat u dacht?
‘Ik vond het een schokkend rapport, door de duur van de voorvallen, door de kwalificaties die eraan gegeven worden. Het ging echt om grensoverschrijdend gedrag. Ik vond het ook schokkend door de implicatie dat dit kon gebeuren zonder dat de faculteit er daadkrachtig op heeft gereageerd.
Op het moment dat het rapport kwam is direct de conclusie getrokken dat hier geen plek voor de hoogleraar was. Het was ontslag of zelf vertrekken. Geen vertrekregeling, terwijl hij hier lang heeft gewerkt. Toen is hij zelf vertrokken. Daarna hebben we de faculteit geïnformeerd. Dat vind ik een zorgvuldige procedure, en ook daadkrachtig handelen.’
Waarom hebt u de naam van de betrokkene niet bekendgemaakt?
‘We hebben dat gedaan omdat het onze keuze is, niet omdat het in een geheimhoudingsverklaring staat. De belangrijkste overweging was dat als je als decaan de naam bekend maakt, alle pijlen op de vakgroep in kwestie worden gericht. Er kunnen best medewerkers zijn die wilden dat bekend werd waar en wat er speelde, maar er zitten meer mensen in die vakgroep. Ook mensen die niet wilden dat het bekend werd. Dat kan ook gelden voor voormalige werknemers. Je moet je afvragen of het in het belang is van die groep als geheel dat dit speelt.’
Sommige medewerkers van de faculteit vinden dit juist schadelijk voor de vakgroep, omdat nu onduidelijk is wat er precies is gebeurd.
‘Dan gaat het niet over de naam, maar over de feiten. Ik vind dat we er op goede gronden voor hebben gekozen die niet bekend te maken. Hier is de belangrijkste overweging dat dit soort onderzoeken alleen kunnen worden gedaan als mensen vertrouwelijk kunnen verklaren aan een onderzoekscommissie. Een deel verklaarde anoniem, maar iedereen heeft gepraat op basis van vertrouwelijkheid. Als bekend wordt wat er is verklaard, dan schaad je de mensen die op voorwaarde van vertrouwelijkheid dingen hebben gezegd. Er waren nu zelfs mensen die niet wilden meewerken aan het commissieonderzoek en geen melding hebben ingediend, grotendeels uit angst dat hun naam of melding op straat komt te liggen. Naar de mensen die hebben meegewerkt was het echt een no-go om details uit het rapport op tafel te leggen.
Wat ook belangrijk is, is dat als er over een paar maanden hier of elders aan de UvA weer iets gebeurt, en potentiële klagers weten dat een rapport op straat komt te liggen, dan gaan die mensen niet meer melden. Dat belang is het belang van sociale veiligheid aan de UvA, het belang van werknemers.’
Maar de buitenwereld weet niet om wie het gaat, of wat er is gebeurd. Kan hij daardoor niet vrij gemakkelijk elders aan de slag? Met andere woorden: komt hij er niet makkelijk vanaf?
‘Dat is een risico en een gevolg van onze keuze. Het belang van toekomstige werkgevers en de mensen in die organisatie is deel van een bredere afweging. Daarbij spelen de aard van het grensoverschrijdende gedrag, de belangen van de klagers en van de vakgroep, en ook het belang om voor de toekomst vertrouwelijkheid van dergelijke onderzoeken te kunnen borgen een rol. Het is te eenvoudig om te zeggen dat een organisatie in dergelijke gevallen altijd de verantwoordelijkheid heeft om volle transparantie moeten betrachten voor de samenleving in brede zin.’
Het lijkt me voor een faculteit pijnlijk dat zo’n zaak tien of vijftien jaar kan duren.
‘Dat is ook zo. Dat is ook wat uit het rapport blijkt. Het is heel pijnlijk voor de mensen die hier hebben gewerkt en voor de faculteit. De faculteit heeft de verantwoordelijkheid om zich zo te organiseren dat de oren en ogen openstaan om dit soort zaken te signaleren. Ergens is het niet goed gegaan. Dat kan op drie punten zijn gebeurd: dat mensen zich niet vrij voelen om te verklaren, dat signalen niet goed zijn doorgekomen, of dat naar aanleiding daarvan niet goed is gehandeld. Zelfs al gaat het maar op één van die punten fout, dan nog heb je als faculteit gefaald. Er zijn bovendien geen aanwijzingen dat de factoren die dit mogelijk hebben gemaakt, beperkt zijn tot de groep in kwestie. Ze zouden ook elders kunnen spelen. Dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn, maar ik vind dat we er alles aan moeten doen om dit te voorkomen. ’
Wat gaat u doen om dit soort zaken in de toekomst te voorkomen?
‘Ik heb alle medewerkers opgeroepen meldingen te doen als ze weten dat er meer van dit soort zaken zijn. Daarmee ben je er niet, maar dat is een stap die we in ieder geval moesten nemen. Daarnaast moet je zeker stellen dat de factoren die hebben gemaakt dat de faculteit niet reageerde, of kon reageren, worden weggehaald. Ik heb daarover gesproken met het UvA-bestuur en met externe experts. We gaan gesprekken organiseren over grijze gebieden, over of en hoe medewerkers elkaar aanspreken op dit soort zaken en over belemmeringen om dingen te melden. Het gaat dan echt om de cultuur op de faculteit. Dat ligt ook bij de inrichting van je faculteit: hoe voorkom je één-op-één-afhankelijkheidsrelaties?’
Zijn afhankelijkheidsrelaties de grootste belemmering?
‘Dat is wel een heel belangrijke. Dat zat vroeger vooral in de sfeer van promovendi, maar dat hebben we al eerder weggehaald omdat iedere UvA-promovendus sinds een aantal jaar twee promotores moet hebben. Maar dit geldt ook voor bevorderingen en loopbaantrajecten. Daar moet je ook niet willen dat één persoon beslist over bevordering en de kans op wetenschappelijke carrières. Dat kan dit soort zaken ook in de hand werken. Dus moet je dit soort beslissingen met grotere commissies nemen, met meerdere oren en ogen. Dat onderdeel is een half jaar geleden in de steigers gezet.’
Wat moet de rol zijn van vertrouwenspersonen?
‘Dat is ook een belangrijk punt. Het is de primaire plek waar medewerkers een melding kunnen doen. We hebben er twee aan de faculteit, we hebben er negentien elders aan de universiteit waar onze medewerkers ook naartoe kunnen. Het systeem berust wel op drie aspecten: het moet bekend zijn dat er vertrouwenspersonen zijn, wat ze voor je kunnen doen en je moet vertrouwen hebben dat er iets met meldingen gebeurt. Als het beeld ontstaat dat wat je ook meldt, er niets mee gebeurt, dan gaan mensen niet meer.
Wat ik op basis van het rapport kan vaststellen is dat het systeem van vertrouwenspersonen aan onze faculteit in die periode niet goed heeft gefunctioneerd. Het heeft voor de betrokken medewerkers niet geboden wat men ervan had mogen en moeten verwachten. Dat gaat over het verleden. Sinds ik er kwam in 2016/2017 zijn er al nieuwe vertrouwenspersonen benoemd, en daarvoor is er UvA-breed al een ander beleid voor vertrouwenspersonen gekomen.’
Is het op deze manier uit te sluiten dat dit soort situaties ontstaan?
‘Nee, dat denk ik niet. Je kunt je organisatie wel zo vormen dat het risico dat het gebeurt geminimaliseerd wordt. Het is natuurlijk nooit uit te sluiten.’
Maar dat een geval tien tot vijftien jaar duurt…
‘Dat is voor mij echt, echt ondenkbaar. Ik kan niet uitsluiten dat er ooit in een incidenteel geval iets gebeurt. Ik denk wel dat ik kan uitsluiten dat zoiets jarenlang kan duren.’