Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Fotograaf onbekend (Anefo)
actueel

Folia 70: Studenten in erbarmelijk slechte kamers

Henk Strikkers,
4 oktober 2018 - 14:29

Folia bestaat deze maand 70 jaar. Daarom blikken we dagelijks terug met een artikel uit ons archief. We beginnen bij onze oprichting en bewegen naar het nu. Vandaag: tegenwoordig rijzen de kamerprijzen de pan uit, maar in de jaren vijftig was er een heel ander probleem: slechts iets meer dan de helft van de kamers had destijds verwarming.

Vele kamerstudenten wonen slecht

6 september 1958

 

Ongeveer een van elke drie Amsterdamse kamerstudenten moet zich tevreden stellen met een kamer die onvoldoende is volgens de maatstaven die in het algemeen studenten voor hun kamers aanleggen. Van de ongehuwde spoorstudenten woont ruim 11 procent niet in Amsterdam, omdat zij daar geen geschikte kamer kunnen vinden en 38 procent, omdat zij zich dit financieel niet kunnen veroorloven. Dit betekent, dat voor ongeveer 1100 kamerstudenten de huisvesting niet voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen en dat 700 studenten in Amsterdam geen kamer of geen door hen betaalbare kamer kunnen vinden.

 

Deze conclusies zijn te vinden in het definitieve rapport over De huisvesting der Amsterdamse studenten, dat thans is verschenen. Het bevat de uitkomsten van een enquête, die in 1957 door het Bureau van Statistiek is gehouden in opdracht van de Commissie voor Toestands- en Opinieonderzoek der Civitas Academica. Een aantal uitkomsten uit het voorlopige rapport zijn al verschenen in Folia van 19 april j.l. Overigens, de genoemde aantallen studenten hebben niet slechts betrekking op de studenten aan de gemeentelijke universiteit, maar ook op die van de Vrije Universiteit en op (kleine) groepen studerenden aan Muziek Lyceum, Toneelschool enzovoorts.

Uit de opmerkingen kwam naar voren, dat ‘geen bemoeizucht, vrij laten’ het meest op prijs werden gesteld in de relatie met de verhuurder

In het onderzoek zijn steeds twee groepen onderscheiden: de thuiswonenden en de kamerstudenten. Van de geënquêteerden woonden 26 procent der mannelijke en 17 procent der vrouwelijke niet in Amsterdam.

 

Te Amsterdam op kamers of in pension, studentenhuis e.d. woonden 43 procent der mannen en 52 procent der vrouwen. De overige, bijna 32 procent, zowel van de mannen als van de vrouwen, woonden eveneens te Amsterdam, doch hetzij bij hun ouders, hetzij zelfstandig in een woning. Van de laatste categorie, zelfstandig wonenden, waren de meesten gehuwd.

 

Voor de studenten der gemeente-universiteit, die ongeveer 64 procent van de ondervraagden uitmaken, wijken deze percentages niet zo veel van dit totaal af.

 

Tienduizend vragenformulieren

Er zijn voor dit onderzoek ruim 10.000 vragenformulieren in het voorjaar van 1957 uitgezonden. Ruim 81 procent der geënquêteerden zond het formulier ingevuld terug. Volgens het rapport vormen degenen, die de enquête beantwoordden, in het algemeen wel een representatieve groep uit alle studerenden. Slechts de ouderen, aldus het hiermede in verband de zelfstandig wonenden, zijn minder sterk vertegenwoordigd. In het rapport wordt dit echter geen groot nadeel geacht. In de eerste plaats zijn dit degenen, die al niet meer als ‘echte studenten’ beschouwd kunnen worden. In de tweede plaats wordt toch al steeds onderscheid gemaakt tussen thuiswonenden hetzij bij ouders, hetzij zelfstandig, en de kamerstudenten. De verkregen gegevens zijn afzonderlijk verwerkt en worden ook afzonderlijk gegeven.

 

Er is ook nagegaan of de kwaliteit van de kamers in de verschillende stadsdelen nog verschillend lag. Hierbij bleek, dat de kwaliteit der kamers in de oude stad gemiddeld lager was dan in de andere stadsdelen, doch bijzonder groot was deze afwijking niet.

 

De factor ‘goede verhouding’ met hen bij wie men inwoont, werd door de studenten zéér belangrijk geacht. Uiteraard zullen zij niet allen precies hetzelfde hebben verstaan, aldus het rapport, maar uit de opmerkingen die bij enkele algemene vragen op het formulier gemaakt werden, kwam toch wel naar voren, dat ‘geen bemoeizucht, vrij laten’ het meest op prijs werd gesteld.

 

(Lees verder onder de infographic)

Spreiding over de stadsdelen

Van de studenten, die hun studieadres in Amsterdam hebben, is de spreiding over de stad voor de thuiswonenden anders dan voor de kamerstudenten, zo blijkt uit het Huisvestingsrapport.

 

Van hen die thuis wonen, hetzij bij ouders of familie, hetzij zelfstandig in een woning, woont bijna de helft in Oud- of Nieuw-Zuid, namelijk 44 procent van de mannelijke en 58 procent van de vrouwelijke studenten.

 

Van de kamerstudenten wonen nog hogere percentages in deze twee stadsdelen, namelijk 49 procent der mannelijke en 63 procent der vrouwelijke studenten.

 

In de oude stadsdelen wonen in het algemeen meer kamerstudenten dan thuiswonenden. aldus het rapport. Deze cijfers hebben betrekking op alle Amsterdamse studenten, dus niet alleen op die van de gemeentelijke universiteit. De cijfers in bovenstaande infographic gaan enkel over de UvA.

 

(Lees verder onder de infographic)

Buiten Amsterdam

Uit onderzoekingen omtrent de herkomst der studenten van de verschillende universiteiten en hogescholen in Nederland is vroeger reeds komen vast te staan, dat de Universiteit van Amsterdam, behalve uit de hoofdstad zelf, haar studenten vooral trekt uit de naaste omgeving: onder de studenten van de Vrije Universiteit is het percentage Amsterdammers geringer en komen de overigen naar verhouding meer uit verder gelegen delen van ons land.

 

Hieruit vloeit ook een verschil voort in percentages kamer- en spoorstudenten bij de gemeentelijke en de Vrije Universiteit. De G.U.Tot in de jaren zestig werd de UvA in de volksmond de Gemeente Universiteit genoemd. telde onder de geënquêteerden 19 procent spoorstudenten en 46 procent kamerstudenten, de V.U. resp. 29 procent en 49,5 procent.

 

In het rapport wordt er op gewezen, dat het begrip ‘spoorstudent’ niet te letterlijk moet worden opgevat. Er wordt onder verstaan een student die buiten Amsterdam woont. Enerzijds treft men onder hen studenten uit aangrenzende gemeenten die Amsterdam ook wel per fiets kunnen bereiken, anderzijds personen die wel bij één der universiteiten zijn ingeschreven, maar die slechts zelden in Amsterdam komen. De spoorstudenten uit de verder afgelegen delen van ons land behoren uiteraard veelal tot deze laatste categorie.

Enkele buitenlandse studenten deelden mee dat soms niet aan buitenlanders werd verhuurd

Relaties blijken belangrijk voor het vinden van kamers

De Amsterdamse kamerstudent blijkt in bijna 50 procent der gevallen zijn kamer door middel van relaties te hebben gevonden. Voor de mannen bedroeg dit aantal 954 of 44 procent en voor de vrouwen 651 of 54 procent.

 

Voor hen die aan een der beide universiteiten studeerden, stonden de kamerbureaus van deze universiteiten, namelijk het Asva-kamerbureau en het bureau Kamerhulp V.U. op de tweede plaats. Resp. 20 en 18 procent van de studenten van gemeentelijke en vrije universiteit vonden hun kamers via het bureau van de eigen universiteit, terwijl nog 10,5 procent van de V.U.-studenten de hulp van het Asva-bureau hadden ingeroepen. Via het Maatschappelijk Advies- en Inlichtingenbureau aan het Centraal Station hadden 271 of acht procent van de kamerstudenten hun kamer gevonden.

 

Moeilijkheden

Er is ook gevraagd, of men bij het zoeken naar kamers nog bepaalde moeilijkheden had ondervonden, bijvoorbeeld omdat het voorkwam, dat iemand wel kamers verhuurde, maar niet aan studenten, of niet aan hen die muziek studeerden enzovoorts. De meeste studenten hebben deze vraag niet beantwoord en degenen die dit wel deden, noemden zéér uiteenlopende moeilijkheden.

 

Voor zover de moeilijkheden samenhingen met de persoon van de kamerzoekende, waren het vooral de muziekstuderenden en ook zij, die de muziek als liefhebberij beoefenden, die klachten hadden.

 

Ook kwam het nogal eens voor, dat studenten in het algemeen niet gewenst werden en men liever personen met ‘bezigheden buitenshuis’ had. Meisjesstudenten klaagden er vaak over, dat men niet aan meisjes en vooral niet aan meisjes die zelf wilden koken, kamers verhuurde. Ook aan echtparen, in het bijzonder wanneer er kinderen waren, staan veel kamerverhuurders niet graag een kamer af. Tenslotte deelden enkele buitenlandse studenten mee, dat soms niet aan buitenlanders werd verhuurd, waarbij de redenen hiervan in het midden werden gelaten.

 

Verhuizingen

Van de mannelijke kamerstudenten was 53 procent en van de vrouwelijke 63 procent sedert het begin van de studie nog nooit of slechts eenmaal van kamer veranderd. Uiteraard hangt het aantal malen, dat een student is verhuisd, in sterke mate af van het aantal jaren dat hij studeert. Onder de studenten die twee of meermalen waren verhuisd, waren van de mannelijke 37 procent en van de vrouwelijke 48 procent nog niet verder dan hun vierde studiejaar.

 

Meubilair

Waaruit bestaat nu het meubilair van gemeubileerd verhuurde studentenkamers? Uiteraard treft men hier allerlei verschillen aan. Van meubelstukken is bij de enquête gevraagd of zij in de kamer aanwezig waren, zonder dat de kamerbewoner deze daar zelf had geplaatst. Hoewel het hier om zeer noodzakelijke meubelstukken ging, bleken zij lang niet altijd tot de inventaris der gemeubileerd verhuurde kamer te behoren.

 

(Lees verder onder de infographic)

Overigens behoeft, aldus het rapport, het ontbreken van bepaalde meubelstukken niet direct een nadeel te zijn. Zo zal bijvoorbeeld het niet hebben van stoelen wellicht betekenen, dat men aan zijn eigen stoelen de voorkeur gaf en deze dus meebracht.

Bed, matras, rechte stoel en — eventueel ingebouwde — kast blijken nog het veelvuldigst tot de inventaris te behoren, althans tot de inventaris die de huurder al in zijn kamer vindt. Dekens daarentegen brengt men blijkbaar vaak zelf mee. Ook een tafel of bureau, een kachel en een gemakkelijke stoel behoren lang niet altijd tot de meubilering van een gemeubileerde kamer, terwijl slechts in 39 procent der gevallen linnengoed van de verhuurder werd gebruikt.

 

Wasgelegenheid en verwarming

De vaste wastafel met alleen koud water blijkt de meest voorkomende wasgelegenheid te zijn. 54 procent van de kamerbewoners had hierover de beschikking.

Een groot aantal huurkamers wordt door een oliekachel verwarmd, namelijk 41 procent, de kolenkachel stond in 18 procent van de kamers

Een groot aantal huurkamers wordt door een oliekachel verwarmd, namelijk 41 procent en wel 39 procent alleen door een oliekachel en twee procent door een oliekachel en een elektrische kachel. De kolenkachel stond in 18 procent van de kamers, centrale verwarming was er in 13 procent, 12 procent had uitsluitend elektrische verwarming en 11 procent gasverwarming. De overige kamers hebben een combinatie van verwarmingssystemen. Er is ook nog nagegaan, welke systemen het meest tot hinderlijke verbrandingsprodukten aanleiding gaven. Van de kamerstudenten die hierover klaagden, had ruim 85 procent een oliekachel.

 

Financiële redenen beletten het wonen op kamers

De behoefte aan woongelegenheid voor de studenten in Amsterdam kon volgens de samenstellers van het Huisvestingsrapport niet voldoende worden bepaald door alleen na te gaan hoe de omstandigheden zijn van degenen die al op kamers wonen. Daarnaast was het nodig te weten hoevelen die daarvoor in aanmerking zouden komen, niet op kamers in Amsterdam wonen en wat daarvan de redenen zijn.

 

Aan alle geënquêteerden is dan ook hiernaar gevraagd. Slechts zij die te Amsterdam op kamers woonden, behoefden deze vraag niet te beantwoorden. Er werden allerlei redenen opgegeven, waaronder de financiële een belangrijke plaats innamen. Een veel kleiner aantal had geen geschikte kamer kunnen vinden. Het is echter, aldus het rapport, moeilijk deze redenen geheel van elkaar te scheiden. Indien er méér niet te dure kamers beschikbaar zouden zijn, zouden zeker meer van hen die thans spoorstudent zijn, te Amsterdam komen wonen.

 

Voor de gehuwde studenten zijn er vaak allerlei andere factoren die het wonen op kamers te Amsterdam verhinderen dan voor de ongehuwden. Het feit dat men buiten wil wonen, of een werkkring elders heeft, speelt vaker een rol.

Meer dan de helft van alle kamerstudenten betaalt minder dan 45 gulden huur per maand, 25 procent minder dan 35 gulden

Uit de tabellen in het rapport blijkt, dat meer dan 10 procent van de bij hun ouders wonende spoorstudenten geen geschikte kamer in Amsterdam had kunnen vinden, terwijl 43 procent der mannelijke en 36 procent der vrouwelijke spoorstudenten om financiële redenen niet te Amsterdam woonden.

 

Ook over de prijzen van de kamers zijn uitvoerige tabellen opgenomen. Het blijkt, dat meer dan de helft, namelijk 57 procent van alle kamerstudenten te Amsterdam minder dan fl. 45,- per maand aan kamerhuur betaalt, 25 procent minder dan fl. 35.- voor 56 procent ligt de huurprijs tussen f 35,- en f 55,- per maand. 76 studenten aan de diverse instellingen gaven op fl. 100,— of meer per maand te betalen, 141 betaalden minder dan fl 25,-.

 

Onvoldoende accomodatie

Aan de hand van de gevonden uitkomsten zijn voor alle kamereigenschappen wegingsfactoren berekend. Met behulp hiervan heeft men waarderingspunten van nul tot en met 28 vastgesteld voor de kamers van de kamerstudenten.

 

Men achtte een kamer onvoldoende wanneer niet meer dan 18 punten werden behaald. Onder een onvoldoende kamer valt dan bijv. een kamer die donker is, nooit zon heeft en onvoldoende is verwarmd, of wanneer men last heeft van verbrandingsproducten en vocht en de wasgelegenheid onvoldoende is.

 

Nog net voldoende behaalt een kamer die donker en onvoldoende verwarmd is en gehorig, maar zo, dat de student van deze laatste eigenschap géén hinder ondervindt. Het totaal aantal kamers met zodanige tekortkomingen. dat zij beneden de 19 punten blijven, bedroeg 509 of 17,5 procent van alle studentenkamers.