Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Daniël Rommens
actueel

Zuster Bianca werd professor Buurman

Carlijn Schepers,
20 september 2017 - 07:30

Bianca Buurman (40) werd drie keer uitgeloot voor de studie geneeskunde, maar kwam als verpleegkundige alsnog in het ziekenhuis te werken. Nu is ze benoemd tot hoogleraar acute ouderenzorg in het AMC, waar ze zeventien jaar geleden begon. En dat kregen niet veel verpleegkundigen voor elkaar. ‘Ik had bijna geen rolmodellen om me aan te spiegelen.’

‘Buurman is de tiende verpleegkundige die het in Nederland schopt tot hoogleraar’ schreven de media begin juli, toen Bianca Buurman werd benoemd tot hoogleraar in het AMC. ‘Ik weet niet of ik echt de tiende ooit ben, maar in ieder geval de tiende verpleegkundige die op dit moment werkzaam is als hoogleraar,’ vertelt Buurman in haar bloedhete kantoortje op de vierde verdieping van het Amsterdams Medisch Centrum. ‘Ik schat dat zo’n twintig verpleegkundigen ooit hoogleraar zijn geworden. En op een beroepsgroep van driehonderdduizend verpleegkundigen is dat natuurlijk alsnog een laag percentage.’

Ze maakt graag plaats in haar overvolle schema. ‘Jullie zijn toch van de HvA? Dan vind ik het extra leuk, want daar ben ik lector,’ zegt ze enthousiast als we haar bellen om een afspraak te maken. In Buurmans geval klopt het stereotype van een zorgzame, meelevende verpleegkundige die je graag aan je ziekenhuisbed treft. Maar ze staat allang niet meer alleen aan het bed. Als hoogleraar leidt ze nu de onderzoeksgroep acute ouderzorg op het AMC.

Is uw benoeming tot hoogleraar een droom die uitkomt?

‘Absoluut, maar het is niet zo dat ik als verpleegkundige begon met de droom te eindigen als hoogleraar. Ik kom ook niet uit een gezin met een academische achtergrond, dus van huis uit heb ik het niet meegekregen. Hoewel sommige mensen om mij heen wel denken dat het een vooraf uitgestippeld pad was, omdat ik zo gefocust ben. Maar het idee is meer gaandeweg in mijn carrière ontstaan.’

‘Toen ik voor de derde keer werd uitgeloot heb ik me erbij neergelegd’

Hoe begon uw carrière?

‘Ik wilde graag geneeskunde studeren, maar werd uitgeloot. Toen koos ik voor bewegingswetenschappen aan de VU. Ik dacht: dan leer ik vast over spieren en het menselijke lichaam en probeer ik het volgend jaar gewoon weer. Maar het jaar erop werd ik weer uitgeloot en na het behalen van mijn propedeuse bleek deze studie ook niet te zijn wat ik wilde. Het was te theoretisch en mijn droom was in het ziekenhuis werken. Toen besloot ik verpleegkunde te gaan studeren aan de HvA. Daar werd wel verbaasd op gereageerd.’

Wat zeiden mensen dan?

‘Het kwam er eigenlijk op neer dat ze me te slim vonden voor het hbo. “Je kan naar de universiteit, dan ga je toch niet naar een hogeschool?” Maar je moet doen wat je leuk vindt, waar je hart ligt. Ik wilde graag in het ziekenhuis werken en dit was één van de wegen die daarnaar leidden. En ondanks wat iedereen zei vond ik het hartstikke leuk. Wel heb ik na een jaar nog een keer geneeskunde geprobeerd, maar toen ik voor de derde keer werd uitgeloot heb ik me erbij neergelegd. De studie hbo-V heb ik toen met veel plezier afgerond. En zo kon ik alsnog aan de slag in het AMC, maar dan als verpleegkundige.’

Wanneer kwam de academische ambitie?

‘Al tijdens mijn studie deed ik er allerlei extra dingen bij, zoals deelnemen in besturen en de medezeggenschapsraad. En ondanks dat ik ontzettend genoot van mijn werk als verpleegkundige, wist ik al snel dat ik meer wilde. Dus na twee jaar ging ik de master verplegingswetenschap erbij doen aan de Universiteit Utrecht. Uiteindelijk kreeg ik, nadat ik zes jaar aan het bed had gestaan, de mogelijkheid te promoveren.

Ik heb die kans te danken aan Sophia de Rooij, destijds AMC-hoogleraar geriatrie. Ik kwam haar vaak tegen op de afdeling en we hadden een goede klik. Ze zag hoe leuk ik het vond oudere patiënten te verzorgen. Op een dag vroeg ze me of ik zou willen promoveren en ik dacht: die kans krijg ik vast nooit meer, zeker niet als verpleegkundige. Er waren destijds nauwelijks verpleegkundigen die promoveerden.’

Op welk onderwerp promoveerde u?

‘Het opsporen van kwetsbare ouderen [met een verhoogd risico op complicaties, red.] in het ziekenhuis. Destijds, tien jaar geleden, was het aantal ouderen nog niet zo groot als nu. Dus was er ook relatief weinig aandacht voor 65-plussers. Wij besloten te onderzoeken wat de impact was van een ziekenhuisopname op de gesteldheid van een oudere patiënt, als deze weer thuis is. Hiervoor brachten we de problemen van ouderen tijdens hun ziekenhuisopname in kaart en keken we na drie maanden hoe het met ze ging.’

En?

‘Twintig procent overlijdt, twintig procent is alweer opnieuw opgenomen geweest en dertig procent heeft functiebeperkingen waardoor ze er slechter aan toe zijn dan voor de opname. Best schokkende resultaten. Het kan toch niet waar zijn dat het maar met dertig procent van de ouderen goed gaat na een ziekenhuisopname? Dus keken we wat we daaraan konden doen. Zo ontstond het idee van de transmurale zorgbrug; je spoort kwetsbare ouderen op in het ziekenhuis, brengt hun problematiek in kaart en bouwt een zorgpad waarbij een wijkverpleegkundige de patiënten begeleidt na hun opname. We leerden die verpleegkundigen niet alleen te helpen bij de medicatie en het wassen, maar ook te kijken naar de geestelijke gesteldheid en de mantelzorgbelasting.’

Foto: Jan Reinier van der Vliet (HvA)

Was dit effectief?

‘Ja. Als kwetsbare ouderen na hun opname door een wijkverpleegkundige begeleid worden daalt de sterfte met een kwart, onder andere door minder medicatiefouten. De transmurale zorgbrug loopt nu in de helft van de Nederlandse ziekenhuizen en we horen veel positieve verhalen van patiënten. Ik vind het fijn om te zien dat er iets concreets uit mijn promotieonderzoek is gekomen. Iets waar patiënten echt mee geholpen zijn.’

Werkte u tijdens uw promotieonderzoek ook als verpleegkundige?

‘Dat was helaas niet te combineren. Ik kreeg in die periode van vier jaar twee kinderen; dat was druk genoeg. Maar tegenwoordig zijn er wel meer mogelijkheden voor verpleegkundigen om hun werkzaamheden met een promotie te combineren. Zo begeleid ik iemand die twee dagen op de afdeling werkt en drie dagen onderzoek doet. Hoewel het voor artsen nog steeds wel een stuk gebruikelijker is om patiëntenzorg te combineren met onderzoek. Voor verpleegkundigen ligt de salariëring dan enorm uit elkaar en dat zorgt voor een drempel om ook nog aan het bed te werken.’

Mist u het?

‘Gelukkig kwam ik tijdens mijn onderzoek nog wel veel in contact met patiënten, dus verdween ik niet helemaal uit de praktijk. Maar het is wel wat anders dan aan het bed staan. Zeker nu ik hoogleraar ben, sta ik nog verder van de patiënten af en heb ik toch meer een managende rol. Daarom werk ik nu één dag in de twee weken als verpleegkundige op de ouderengeneeskundedagkliniek in het AMC. Ook om te kijken of wat we bedenken wel werkt in de praktijk.’

Welke aspecten miste u het meest?

‘Ik heb als verpleegkundige lang op de oncologieafdeling gewerkt. Daar liggen mensen met kanker die vaak een lang behandeltraject doorlopen. Je was dan een paar maanden in contact met de patiënten en leerde ze goed kennen, ook op kwetsbare momenten. Dat gevoel dat je heel dichtbij staat als verpleegkundige en een band opbouwt met je patiënten mis ik wel. En ook: directe waardering. Die krijg je dagelijks van patiënten, maar nu niet meer. Nu moet je de waardering zelf creëren door te bedenken wat het effect van je projecten en onderzoeken is. En ik miste de verhalen van de patiënten, want die zijn ook erg bruikbaar in het onderwijs.

Foto: Daniël Rommens

Naast hoogleraar bent u ook lector op de HvA.
‘Sinds 2015 ben ik daar lector transmurale ouderenzorg. Het verschilt in feite niet veel van wat ik hier binnen de leerstoel doe. Het is allemaal gericht op een keten van samenwerkingen tussen instellingen voor kwetsbare ouderen. Ik probeer als lector de kennis die ik ontwikkel in onderzoek in het curriculum te integreren. Ook vind ik het belangrijk studenten te enthousiasmeren over ouderenzorg. Het grootste deel van de verpleegkunde-eerstejaars wil niet met ouderen werken, terwijl zeventig procent dat in de praktijk wél gaat doen. Voor mij is het een uitdaging te laten zien dat het wel leuk kan zijn. Dat ze zich niet alleen moeten laten leiden door de negatieve beeldvorming in de media.’

Wat trekt u zo aan in ouderen?

‘Ik heb hele leuke opa’s en oma’s gehad, dus had als kind al een positief beeld van ouderen. Ook toen ik als vijftienjarige bijbaantjes zocht, koos ik vaak voor het verzorgingstehuis. Ik vind het verhaal van mensen interessant. Ze hebben zoveel levenservaring. Nu zet ik me graag in voor de groep patiënten waar artsen en verpleegkundigen niet per se om staan te springen en op wie een ziekenhuisopname vaak de meeste impact heeft. Ik vind het juist mooi om te zien hoeveel verschil je kunt maken als je één keer goed naar iemand luistert en naar het hele plaatje kijkt in plaats van naar die ene klacht.’

Wat ging u na uw promotieonderzoek doen?

‘Aan de slag als postdoc in het AMC. En toen kreeg ik een Rubiconbeurs waarmee ik een jaar naar het buitenland kon. Dus in 2013 vertrok ik met mijn gezin naar New Haven in de VS om aan Yale University onderzoek te doen. Daar keek ik hoe het functioneren van ouderen na een ziekenhuisopname kon worden verbeterd. Want met de transmurale zorgbrug zagen we wel de sterfte verminderen, maar niet hoe we het herstel konden verbeteren.’

Drie jaar later werd u hoogleraar. Was er een vacature?

‘Ik kreeg op een andere plek in Nederland een hoogleraarsfunctie aangeboden en daar werd ik aangenomen. Alleen het AMC wilde me liever niet kwijt en bood me daarom de mogelijkheid aan hier hoogleraar te worden. Dat ik al lector was op de HvA heeft daar denk ik wel bij geholpen.’

Uw leerstoel heet acute ouderenzorg, wat houdt dat in?

‘We richten ons vooral op ouderen die met acute zorgvragen binnenkomen, bijvoorbeeld met een zware longontsteking of hartfalen. Hoe ontstaan deze zorgvragen en wat kunnen we doen om ze te voorkomen? Hiervoor werken we samen met huisartsen en wijkverpleeg­kundigen. Een voorbeeld is het buurtziekenhuis, bedoeld om het gat tussen ziekenhuis en huis te dichten, dat volgend jaar opent in Zuidoost. Andere projecten gaan bijvoorbeeld over de preventie van heropnames, thuisrevalidatie en zorg in de laatste levensfase. Verder moet ik nog zien wat er allemaal als hoogleraar op me af gaat komen. Ik denk nu in ieder geval niet: ik heb mijn doel bereikt en kan op mijn lauweren rusten. Ik zie mijn hoogleraarschap als middel om dingen voor elkaar te krijgen in de ouderenzorg. Echt iets bereiken met mijn onderzoek is mijn grootste motivatie.’

‘Ook toen ik als vijftienjarige bijbaantjes zocht, koos ik vaak voor het verzorgingstehuis’

Hoogleraar, lector, verpleegkundige: hoe combineert u dit allemaal?

‘Uuh, ja, goede vraag. Veel werken. Maar dat ik het heel leuk vind en mijn hart er ligt maakt dat een stuk makkelijker. Ook heb ik gelukkig een goede echtgenoot thuis, die bewust minder werkt dan ik en er meer kan zijn voor de kinderen. Ik ben wel nog steeds op zoek naar de juiste werk-privébalans. Het zit hem in vaker “nee” zeggen, want ik ben ook geen Wonder Woman.’

U heeft een ander pad belopen dan andere hoogleraren. Is dat een voordeel?

‘Doordat het geen gebaand pad is val je wel meteen op als je het goed doet, maar vaker zag ik het als nadeel.’

Hoezo?

‘Je hebt bijna geen rolmodellen om je aan te spiegelen. Toen ik promotieonderzoek deed waren er maar vijf hoogleraren met een verpleegkundige achtergrond en die werkten niet in het AMC. Daardoor vroeg ik me soms af hoe reëel mijn wens was hoogleraar te worden. Terwijl je als arts veel meer in een academische cultuur zit en het bijna normaal is om te promoveren. Ik moest mijn keuzes meer uitleggen en heb me sowieso nooit laten tegenhouden door mensen die dachten dat ik het niet zou kunnen. Gelukkig had ik ook een fijne mentor, Sophia. Zij zei altijd: “Het gaat erom of je goed bent, niet wat je achtergrond is.” Nu zie ik mijn achter­grond juist als een voordeel: ik weet hoe het eraan toe gaat op de afdeling en met subsidies is het ook handig, want ik wil andere vraagstukken onderzoeken dan de meeste artsen.

Wel vond ik het soms vervelend dat er destijds vooral waardering was voor basaal wetenschappelijk onderzoek en minder voor het praktijkgerichte onderzoek dat ik doe. Mensen dachten: is dat wel innovatief en echte wetenschap? Gelukkig is er daarin veel veranderd, bijvoorbeeld door de Nationale Wetenschapsagenda. De maatschappelijke impact van onderzoek is belang­rijker geworden.’

Hoe waren de reacties op uw benoeming?

‘Heel positief. Mensen vinden het leuk voor me, zeggen plaatsvervangend trots te zijn en noemen het goed voor het vakgebied. Maar een van de leukste reacties kwam van de hoofdverpleegkundige op de afdeling waar ik ooit zelf begon als verpleegkundige. Hij mailde me: “Het was altijd al duidelijk dat er meer in zat.”’

Lees meer over