Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Mina Etemad
actueel

Video | Wim, Alix, Johan en Gertjan houden het UvA-onderzoek draaiende

Steffi Weber,
2 mei 2017 - 15:40

De specialisten van het Technologiecentrum zijn de hofleveranciers van de bètafaculteit. Hier kunnen wetenschappers terecht voor onderzoeksopstellingen, van buisjes tot software. Je wint de wedloop van de wetenschap immers alleen met vernuft dat nog niet bestaat: ‘Die gedrevenheid, daar krijg je in het bedrijfsleven de ruimte niet voor.’

Gertjan Bon spant een glazen cilinder in de draaibank, zet zijn beschermbril op en richt de precisievlam op het glas tot het zacht wordt. Door een slangetje in zijn mond blaast hij snel en behendig het tollende, oranjeroodgloeiende glas in de gewenste vorm: een buisje met aan de onderkant een uitsparing. ‘Voor een kraantje,’ zegt hij. Net zo goed had het een spiraalvormig buisje, een bolvormig trechtertje of ander ingewikkeld laboratoriumglaswerk kunnen zijn.

‘De wetenschapper wil altijd een stap verder dan mogelijk lijkt’

Bon is wetenschappelijk glasinstrumentmaker. Waar op de markt verkrijgbaar glaswerk niet meer voldoet, komt hij in beeld. Zijn werkplaats op het Science Park is één onderdeel van het Technologiecentrum van de Faculteit Natuurwetenschap, Wiskunde & Informatica. Daar werken, naast Bon, zo’n twintig elektronica-, software- en mechanicaspecialisten. Zij brengen de ideeën van de wetenschappers in de praktijk en denken met ze mee, waardoor wetenschappers soms net dat ene stapje zetten dat hen op een voorsprong brengt in hun onderzoek.

 

Maar wat doen ze daar de hele dag? Folia liep een dagje mee.

 

Hoewel de draaibanken van de mechanicawerkplaats en Bons immer brandende waakvlammetje vanuit de kantine goed te zien zijn in de tegenoverliggende vleugel van het gebouw, leidt het Technologiecentrum een relatief onbekend bestaan. Onterecht, want zonder technici kunnen de wetenschappers soms geen kant op. De ambitieuze hoogleraar experimentele kwantumfysica kan wel bedenken dat hij met vacuümtechniek, magneetvelden en lasers een atoomwolkje tot het absolute nulpunt wil afkoelen zodat het in één grote materiegolf – ook wel superatoom genoemd – verandert, je zult toch iemand moeten hebben die à la minute een lenzenhouder onder de juiste hoek maakt of een paar schroefjes die de gevoelige apparatuur op de juiste plaats houdt goed aandraait.

 

(Tekst loopt door onder de video)

 

 

We beginnen de dag bij het afdelingshoofd van het Technologiecentrum; werktuigbouwkundige Alix Wattjes. Zij zit achter haar computer technische YouTubefilmpjes te kijken. ‘Literatuuronderzoek,’ zegt ze lachend. Op het scherm loopt een man te hannesen met diverse plantenbakken en een bewateringsinstallatie. ‘Dit is ongeveer de opstelling die wij ook hadden bedacht,’ overlegt ze met een medewerker naast haar. ‘Dit lijkt me een goede optie.’ 

Het bureau van Wattjes, de enige vrouw van het Technologiecentrum – al vindt ze dat zelf niet relevant – ligt vol stapels papier: catalogi van bedrijven in technische benodigdheden, proefschriften, aantekeningen en schetsen. ‘Ieder geval is anders,’ zegt ze. Sommige wetenschappers komen binnen met een helder plan voor ogen, dat alleen moet worden uitgevoerd. Volgens hen althans. ‘In dat geval zijn we altijd extra alert,’ zegt Wattjes. ‘Is het wel wat hij nodig heeft of is er misschien een simpelere oplossing te verzinnen? Is het niet gewoon te koop?’ Wetenschappers zonder enig technisch inzicht worden aan de hand genomen. ‘Dan kijken we samen wat ze nodig hebben en wat we voor ze kunnen betekenen.’

‘Technici hebben een heel andere invalshoek, ze vullen de wetenschappers aan’

Waar veertig jaar geleden vrijwel alle instrumenten op de universiteit zelf werden gemaakt, is het merendeel van de wetenschappelijke meetinstrumenten tegenwoordig gewoon commercieel verkrijgbaar. Maar buitengewoon onderzoek vraagt om buitengewone onderzoeksopstellingen en daarom heeft de UvA naast een eigen glasinstrumentmakerij, ook een mechanica- en een elektronicawerkplaats en een goed gevuld magazijn met stellingkasten vol metalen staven in verschillende kleuren en diktes, platen van pvc en het duurdere PEEK en glazen buizen in meerdere maten.

 

‘Vroeger hadden hoogleraren hun eigen groepje technici,’ vertelt Wattjes enthousiast terwijl ze door de gangen loopt op weg naar het koffieautomaat, door het printerhok, waar naast de normale printer een 3D-printer staat. ‘Later kreeg je wat grotere groepen per instituut tot het uiteindelijk allemaal is samengevoegd tot één groot centrum voor de hele faculteit.’

 

Foto: Mina Etemad
Wetenschappelijke glasblazers als Gertjan Bon zijn de afgelopen decennia tot een zeldzame species geworden.

De UvA-technici werken samen met wetenschappers van diverse pluimage. Van biologie, tot natuur-, schei-, en sterrenkundigen. ‘Ontzettend leuk en interessant,’ vindt Wattjes dat, al kan het werk met de professoren ook een uitdaging zijn. ‘Het kan zo nu en dan totaal wilde waanzin zijn wat ze allemaal verzinnen,’ lacht Wattjes. Dan ontwerpen we een hele onderzoeksopstelling, en bij het derde gesprek zegt de wetenschapper ineens dat het wel allemaal op 400 graden moet gebeuren. Wattjes kan er om lachen. In het buitenland bouwen wetenschappers hun installaties veelal zelf. Niet optimaal wat Wattjes betreft. ‘Wetenschappers leven toch een beetje in hun eigen bubbel. Technici hebben een heel andere invalshoek en meer praktische kennis; ze vullen de wetenschappers aan.’

 

‘Hoe ingewikkelder het glaswerk, hoe leuker de klus,’ vindt glasblazer Bon

In de glasinstrumentmakerij helpt Bon ondertussen zijn eerste klant van de dag: Bas de Jong, analist bij het Van ’t Hoff Instituut voor moleculaire wetenschap. In zijn hand heeft hij een glazen constructie, een koelsysteem voor een destillatieopstelling waarvan de aansluiting niet meer sluitend is. Een probleem, zegt De Jong. ‘We doen fundamenteel onderzoek met fosfor. Dat is heel erg water- en luchtgevoelig. Alles wat wij gebruiken moet vrij zijn van water en zuurstof.’ Een makkelijk klusje voor Bon. Hij slijpt het buisje wat bij. ‘Als het goed is werkt het nu weer. Zo niet, dan kom je maar weer terug.’

 

De glasblazerij, een aangenaam warme, vrij kleine ruimte, staat vol glazen buisjes en bollen in alle vormen en maten. In een vitrine achterin de kamer liggen de meer ingewikkelde glazen constructies voor scheikundigen: drie cilinders, door spiraalvormige buizen aan elkaar verbonden. Er is maar weinig voorstellingsvermogen voor nodig om er groene dampende vloeistof doorheen te zien vloeien, geobserveerd door een professor in een besmeurde, witte labjas en een ontploft kapsel. Een constructie van glazen bollen met allerlei buisjes en verbindingen doet eerder denken aan een hamster-speelparadijs dan aan een wetenschappelijk onderzoeksinstrument.

 

Foto: Steffi Weber
Afdelingshoofd Alix Wattjes (L) en elektrotechnicus Johan Mozes in overleg.

Hoe gecompliceerder het glaswerk, hoe leuker de klus, vindt Bon. ‘Neem een ingewikkeld vat met allerlei keerschotten en kraantjes eraan, dat is moeilijk om te maken. Als het toch goed lukt, geeft dat een hoop voldoening.’ Net als de meeste van zijn collega’s volgde Bon de instrumentmakerschool in Leiden. De kneepjes van het wetenschapsvak leerde hij op de universiteit.

 

Bedreigde diersoort

Wetenschappelijke glasblazers zijn de afgelopen decennia tot een zeldzame species geworden. Toen Bon enkele jaren geleden met zijn Nederlandse collega’s op uitje ging naar een kwartsglasfabriek in Duitsland, pasten ze allemaal in één bus. Bon: ‘We grapten nog: als er nu iets gebeurt, heeft Nederland niet één wetenschappelijk glasinstrumentmaker meer.’

 

Een bedreigde diersoort dus, maar van uitsterven kan geen spraken zijn. Glasinstrumentmakers als Bon hebben wel degelijk toegevoegde waarde: ze denken met de onderzoekers mee, weten welke toepassingen en welke mogelijkheden er zijn. Soms ontstaan er jarenlange werkrelaties tussen een hoogleraar een ‘zijn’ technicus. Ze vullen elkaar aan, pushen elkaar om verder te gaan.

 

‘De wetenschapper wil altijd een stap verder dan mogelijk lijkt,’ zegt Wattjes even later op haar kantoor. ‘Daar zit ’m de uitdaging in: dit kunnen we kopen, maar als we nou dát nog voor je kunnen maken, bovenop wat er te koop is, dan heb je een voorsprong op je concurrenten. Dat is de kern van ons werk, hier kunnen we onze waarde toevoegen. We maken net dat stapje extra, het stapje dat nog niet bestaat en dat je ook meestal niet bij een bedrijf kunt laten doen.’

 

‘De onderzoeker belde uit Nieuw Zeeland: computer stuk, onderzoek ligt stil. De volgende dag zat ik in het vliegtuig.’

Neem elektrotechnicus Edwin Baaij die sinds 2008 de zendertjes maakt voor een onderzoek naar vogeltrek. De GPS-zendertjes moeten steeds kleiner en lichter, zodat ze op nog kleinere vogelruggetjes vastgemaakt kunnen worden zonder dat het beest daar last van heeft. ‘In dat project hebben we soms te weinig mankracht,’ zegt Wattjes. Baaij besloot een deel van het werk uit te besteden. ‘Ingewikkeld soldeerwerk. Ze hebben het twee keer geprobeerd en vervolgens teruggestuurd. “Lukt niet, helaas.” Na meerdere pogingen zijn ze genoodzaakt een keuze te maken,’ zegt Wattjes. Het moet tenslotte rendabel blijven.

 

Foto: Mina Etemad
Hans Ellermeijer buigt zich over een temperatuursensor van de Photo Emissie Spectrometer Famos.

In de wetenschap werkt dat anders. Baaij gaat door. ‘Dan is hij wel twee dagen bezig, of soms twee weken, maar hij gaat wel door omdat hij weet hoe belangrijk het is voor het onderzoek. Als de wetenschapper dat zendertje niet krijgt, kan hij niet verder.’ Dus gaat Baaij door tot het lukt. Wattjes: ‘Die gedrevenheid, daar krijg je in het bedrijfsleven de ruimte niet voor.’ Daar geldt: we willen resultaat, als topkwaliteit niet lukt, moet de lat soms wat lager. In de wetenschap ligt de lat altijd op het hoogste niveau. Als het dan niet lukt, verzinnen we iets anders.’ Wattjes is de hele dag in de weer. Vrijwel altijd staat er iemand aan haar bureau met een vraag. ‘Ik heb de aanpak dat iedereen altijd bij iedereen mag binnenstappen, we hebben geen vaste contactpersonen per groep.’ Hoe meer invalshoeken, hoe groter de kans om de optimale oplossing te vinden, zo het idee.

 

De magie van de werkplaats

Slechts een ruit scheidt Wattjes’ kantoor van de mechanicawerkplaats, waar mechanicus Wim van Aartsen met een freesmachine in de weer is. Op de achtergrond klinkt het typische geluid van een werkplaats: een elektrische zaag, metaal dat op de grond valt, een inwisselbaar hitje op Sky Radio. Van Aartsen, de nestor van de afdeling, begon als leerjongen bij het UvA-technologiecentrum en is sindsdien niet meer weggegaan. ‘Een heel bijzondere werkplek,’ vindt hij het. ‘Heel afwisselend ook. We doen van alles: lijmen, boren, slijpen, zagen, lassen, 3D-printen, al heb ik dat ding nog nooit gebruikt.’

 

Van Aartsen viert volgend jaar zijn 50-jarige werkjubileum, maar van verveling geen spoor. Stel hem een vraag over zijn werk en voor je het weet ben je halfuur verder. Glunderend vertelt hij over de wetenschappers die hij in een half decennium heeft zien langskomen en de onderzoeken waaraan hij heeft meegewerkt. Over het ruimtevaartproject bijvoorbeeld, volgens Van Aartsen wel zo’n beetje het hoogste wat je als instrumentmaker kunt bereiken. ‘Er mag niet één foutje zitten in je werk. Dan heb je het over een nieuwe dimensie van concentratie.’

 

‘Onderzoek kan soms niet wachten’

Of die keer dat hij halsoverkop naar Nieuw-Zeeland vertrok omdat de opnameapparatuur van een dolfijnonderzoeker het had begeven. ‘Hij had eerder nog gegrapt: “Wil je niet mee naar Australië, als technische man van het onderzoeksteam?” Nou, zei ik, zo’n reisje naar Nieuw-Zeeland lijkt me niet verkeerd. Enkele weken later belde hij: computer stuk, onderzoek ligt stil. De volgende dag zat ik in het vliegtuig.’

 

Spoedservice

‘We weten absoluut niet wat we morgen gaan doen,’ zegt elektrotechnicus Johan Mozes, die ondertussen samen met Wattjes de werkplaats is binnengekomen. Mozes en Van Aartsen horen bij de UvA-quickservice, een reparatieservice voor onderzoekinstallaties, die zo snel mogelijk gerepareerd moeten worden. Mozes komt zojuist uit de experimenteerhal van het Van der Waals-Zeeman instituut waar een temperatuursensor van de Photo Emissie Spectrometer Famos kapot is gegaan.

 

 Het hightechapparaat, een metalen kolos van draden, kabels en aluminiumfolie ter grootte van een op de achterklep gekanteld bestelbusje wordt gebruikt om nieuwe materialen op atomair niveau te bestuderen. De bezweken temperatuursensor zit in een robotarm van ongeveer een meter lengte. Voordat de quickservice is uitgerukt, bestudeerde constructeur Hans Ellermeijer het te repareren onderdeel grondig in een nauwkeurige 3D-simulatie op de computer; CAD in vakjargon, wat staat voor Computer Aided Design.

 

Foto: Mina Etemad
Mechanicus Wim van Aartsen maakt al bijna 50 jaar onderzoeksbenodigdheden voor de UvA.

Ellermeijer kent de robotarm als geen ander en heeft er zo’n tien jaar geleden zijn afstudeerwerk aan gewijd. ‘Een onderbreking in een draadje,’ zegt Mozes nu. ‘We zijn er nog mee bezig. Je kunt het niet even snel loskoppelen, meenemen en in de werkplaats onder de microscoop bekijken. Het moet echt daar gebeuren, dat maakt het af en toe best wel spannend.’

 

Wedloop

Wattjes knikt. De quickservice is voor het Technologiecentrum essentieel. Wattjes: ‘Onderzoek kan soms niet wachten.’ Neem het onderzoek naar motjes waar plots iets kapotging, zegt Mozes. ‘De coconnetjes waren al ingekocht en dat leven gaat gewoon door. Dat kun je niet even stilzetten. Binnen enkele dagen ontpoppen ze, dus dan moet het gewoon werken.’

‘We willen de wedloop in de wetenschap bijhouden’

Niet alleen omdat er anders nieuwe coconnetjes nodig zijn. ‘Maar de promovendus moet binnen vier jaar klaar zijn. Of hij moet binnen een halfjaar zijn artikel publiceren omdat anders een concurrent het doet,’ zegt Wattjes. ‘Die wedloop in de wetenschap willen we bijhouden.’

 

Hoe nauw de samenwerking met de technici ook is, als een onderzoek slaagt, staan de wetenschappers in de schijnwerpers. Ondankbaar werk? ‘Nee hoor,’ zegt Wattjes. Haar naam staat in menig proefschrift in het dankwoord vermeld. Lachend: ‘Daar doen we het voor.’ Bovendien: het idee alleen al geeft vaak voldoening, zegt Van Aartsen. Objecten van zijn hand gingen ooit met een spaceshuttle mee de ruimte in. ‘Die onderdelen zitten nu ergens in het Internationaal Ruimtestation ISS,’ zegt hij glunderend. ‘Toch wel bijzonder.’