Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
opinie

Hoe digitaler, hoe socialer

Een gastredacteur,
7 februari 2015 - 13:07
Deel op
OBA-directeur Martin Berendse maakt korte metten met de stelling dat bibliotheken irrelevant zijn geworden; de digitalisering zorgt juist voor nieuwe taken en perspectieven.

Vorige week, op een gewone doordeweekse dinsdag, was het in Spui25 afgeladen vol bij een panelgesprek over de toekomst van de bibliotheek. Een mooie illustratie bij de constatering dat bibliotheken springlevende instellingen zijn waarbij heel veel mensen zich betrokken voelen. Tijdens het gesprek werd duidelijk dat de ‘bibliotheek’ eigenlijk niet bestaat. Wetenschappelijke en onderwijsbibliotheken, zoals die van UvA en HvA, hebben een andere taak en positie dan bijvoorbeeld openbare bibliotheken. De erfgoedtaak van sommige bibliotheken – het bewaren en toegankelijk maken van unieke historische collecties – is eigenlijk ook weer van een andere orde. Het was een mooie avond, waar veel mensen het eigenlijk wel met elkaar eens waren en diep in hun hart terugverlangden naar die mooie rustige ruimten waar het boek centraal staat. En toen gooide emeritus hoogleraar John McKenzie Owen ineens een vriendelijke knuppel in het hoenderhok. Was het niet zo dat, op een enkele grote internationale wetenschappelijke bibliotheek na, elke bibliotheek irrelevant was geworden? Was immers de essentie van de bibliotheek niet de collectie en is die inmiddels niet onhoudbaar geworden omdat de beheerkosten in geen verhouding staan tot het feitelijke gebruik daarvan? Er zijn op die stelling drie antwoorden mogelijk, vanuit het perspectief van wetenschappelijke bibliotheken, erfgoedbibliotheken en openbare bibliotheken.

Collectie is niets, toegang is alles
De wetenschappelijke bibliotheek is in plaats van collectiebeheerder, zoals McKenzie Owen stelde, vooral een organisator van toegang tot relevante informatie geworden. Een informatiemakelaar, die uiteraard ook toegang verschaft tot de eigen collecties, maar toch vooral (aanstaande) wetenschappers ondersteunt bij het zoeken en vinden van relevante informatie.
Daarbij maakt het niet uit of die informatie zich nu in de eigen collectie of elders bevindt. Het mooie is dat wetenschappelijke bibliotheken bovenop het onderzoek en onderwijs zitten, zodat ze niet alleen kunnen helpen bij het zoeken en vinden van ‘content’ van buiten, maar ook de toegankelijkheid van de in eigen huis ontstane wetenschappelijke opbrengst kunnen verbeteren. Dan gaat het niet alleen om de publicaties, maar ook om de onderliggende data. Of je dat nou een collectie, een archief of een dataset noemt doet er niet zo veel toe: het moet gebeuren.

Er zijn collecties die je gewoon moet bewaren
Bij een erfgoedcollectie is het natuurlijk van groot belang dat deze wordt gebruikt. Maar zelfs als dat gebruik misschien wat terugloopt, moet je ze toch bewaren. Bij een erfgoedbibliotheek is de collectie, zoals McKenzie Owen stelde, de essentie. Eenvoudigweg omdat die collectie uniek is en omdat een besluit tot afstoting of zelfs vernietiging onomkeerbaar is. Wie zijn wij om voor toekomstige generaties te bepalen dat ze van bepaalde unieke bronnen en objecten geen kennis meer kunnen nemen? De UvA heeft een hele grote en bijzondere erfgoedcollectie. Iets om trots op te zijn en te koesteren. Naast goed daarvoor zorgen is er eigenlijk nog maar één andere taak voor de beheerders: het mogelijk maken dat zoveel mogelijk mensen daar op een of andere manier mee in aanraking komen. Niet alleen binnen de universiteit, maar juist ook daarbuiten.

Niet de collectie, maar de leeszaal is de essentie van de bibliotheek
Bij een openbare bibliotheek is de collectie helemaal niet het doel, maar een middel om alle lagen van de bevolking de gelegenheid te geven zich te ontplooien. De OBA, in 1919 opgericht als ‘Openbare Leeszaal en Bibliotheek Amsterdam,’ ziet zichzelf als een basisvoorziening voor alle Amsterdammers en wil hen een plaats bieden om kennis, cultuur en informatie op te doen, elkaar te ontmoeten en te inspireren. Dat begint al in de vroege jeugd en duurt een heel leven lang. De kinderprogramma’s van de OBA zijn even belangrijk als onze servicepunten voor ouderen en alles wat daar tussenin zit. De fysieke plekken in de stad (de Centrale OBA aan het Oosterdokseiland en de 25 andere vestigingen in alle wijken in en rond Amsterdam) zijn onze broedplaatsen. De plekken waar onze educatieve programma’s, collecties, voorstellingen, tentoonstellingen en debatten plaatsvinden. De OBA-vestigingen zijn podia, galeries, laboratoria, buurtcentra, huiskamers, loketten, leslokalen, studieplekken én bibliotheken onder één dak.

Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat bibliotheken in de eenentwintigste eeuw dankzij digitalisering eindelijk toekomen aan het waarmaken van hun specifieke missies. Voor de OBA, waarvan ik sinds ruim een halfjaar directeur ben, is die missie te omschrijven als de democratisering van kennis, cultuur en informatie. Sommigen zeggen dat we daar inmiddels het internet voor hebben, maar dat is maar zeer ten dele ‘publieke ruimte’. Het mooie van openbare bibliotheken is dat ze die publieke ruimte zijn.

Juist de hedendaagse mogelijkheden van tijd- en plaatsonafhankelijke toegang tot informatie zorgt er voor dat bij de gebruikers daarvan de behoefte aan publieke, creatieve, contentrijke werk- en ontmoetingsplaatsen spectaculair toeneemt. Alleen dat verklaart waarom de bezoekersaantallen van de OBA al sinds enige tijd tussen de 3,7 en 4,1 miljoen per jaar bedragen en dat ook de universiteitsbibliotheken nauwelijks in staat zijn te voldoen aan de vraag naar studieplekken.

Hoe digitaler, hoe socialer zou je kunnenzeggen. De bibliotheken gaan gouden tijden tegemoet.