Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Teska Overbeeke (UvA)
actueel

UvA landelijk gezien ‘redelijk divers’, maar sommige groepen presteren slechter

Maureen Blankestijn,
6 november 2020 - 11:11

De UvA, die vaak te boek staat als een witte universiteit, blijkt uit onderzoek van het Kohnstamm Instituut ‘redelijk divers’ en ‘breed toegankelijk’. Toch zijn er ongelijke kansen voor bepaalde groepen studenten op de universiteit. Merlijn Karssen, onderzoeker bij het instituut gespecialiseerd in onderwijsachterstanden en diversiteit, legt uit.

In opdracht van de UvA onderzocht het Kohnstamm Instituut in hoeverre er aan de UvA sprake is van brede toegankelijkheid en gelijke kansen voor alle studenten, ongeacht hun achtergrond. Het onderzoek werd verzocht omdat de UvA het ziet als een maatschappelijk relevant onderwerp en kennis hierover verzamelen daarmee ook van belang is, laat een woordvoerder weten.

Data

Door de gegevens van de UvA te koppelen aan data van het CBS omtrent persoons-, inkomens- en onderwijsgegevens konden onderzoekers bij het Kohnstamm Instituut een beeld krijgen van de UvA-studentenpopulatie. Door de burgerservicenummers van studenten te koppelen aan de gegevens van het CBS heeft het Kohnstamm Instituut de meeste studenten kunnen ‘verrinnen’. Dat is et omzetten van persoonsidentificerende kenmerken in een bestand naar ‘een Rinpersoon-nummer’ waaruit die kenmerken zijn verwijderd.

Vwo-leerlingen

De UvA blijkt in het onderzoek ‘redelijk divers’ qua geslacht, migratie-achtergrond en sociaaleconomische status in een vergelijking met de Nederlandse populatie en met de landelijke populatie van 18-jarige vwo’ers. Een vergelijking met de meer diverse Amsterdamse populatie is overwogen, maar dit zag de UvA niet zitten. Karssen: ‘We hebben lang gepraat over welke vergelijking we moesten maken, omdat er zoveel mogelijkheden zijn. Het verzoek van de UvA was uiteindelijk om de vergelijking te maken met het landelijk gemiddelde, dit vond de UvA relevanter omdat ze zich richt op studenten uit het hele land.’

 

Ook de keuze om de diversiteit op de universiteit te vergelijken met de diversiteit onder 18-jarige vwo’ers, berust op een verzoek van de UvA. Andere studenten die aan de toelatingseisen voldoen, zoals doorstromers van het hbo, worden buiten beschouwing gelaten.

Foto: Lisa Terry
Merlijn Karssen

Ongelijke kansen

Of je een duidelijk beeld krijgt van de ongelijke kansen met een dergelijke vergelijking is nog maar de vraag. Een vergelijking met de landelijke vwo-populatie kan er namelijk toe leiden dat ongelijkheid die zich al op het vwo manifesteert niet in beeld komt, vertelt Karssen. ‘Of het vwo wel toegankelijk is voor alle groepen leerlingen is niet meegenomen in dit onderzoek. In onderzoek naar kansengelijkheid is het altijd de vraag waar begint de ongelijkheid? Sommigen stellen dat dit al vóór de basisschool begint. Wat dit onderzoek doet is de ongelijkheid in kaart brengen die zichtbaar is op de universiteit.’

 

In vergelijking met de EUR en de VU komt de UvA er qua diversiteit bekaaid af. Deze andere twee grootstedelijke universiteiten hebben een meer divers samengestelde studentenpopulatie wat betreft migratieachtergrond en sociaaleconomische status, en ze hebben aanzienlijk meer doorstromers van het hbo. Hier is wel wat nuance wel geboden, stelt Karssen. ‘Als je per studierichting kijkt, zijn er ook studies die aan de UvA juist een meer diverse studentenpopulatie hebben. Zoals bij de richtingen gezondheidszorg, economie en taal en cultuur.’

‘Als je ongelijke kansen ziet, betekent het niet altijd dat je de oorzaken daarvoor ook kunt wegnemen, maar je kan er wel voor corrigeren’

Kansengelijkheid

Naast diversiteit en toegankelijkheid wordt in het onderzoek ook gekeken naar de kansengelijkheid. Drie groepen studenten blijken aan de UvA systematisch minder succesvol. Ze doen langer over hun studie en halen minder vaak een diploma. Het gaat om oudere studenten, mannen en studenten wier ouders een laag tot middeninkomen hebben.

 

Het onderzoek gaat niet dieper in op wat de redenen daarvoor zouden kunnen zijn, vertelt Karssen. ‘In eerste instantie hebben we voorgesteld om naast de twee deelstudies die we nu hebben verricht ook nog een derde uit te voeren waarin we met studenten en docenten in gesprek zouden gaan om zo beter beeld te krijgen van de onderliggende sentimenten en de waaromvraag te beantwoorden. Maar de UvA heeft daar niet voor gekozen.’ Een woordvoerder van de UvA laat weten dat deze keuze is gemaakt om eerst het kwantitatieve deel te beoordelen voordat er voor een vervolgstap werd gekozen, zoals het onderzoek verder zelf uitvoeren.

 

Hoewel uit dit onderzoek niet blijkt dat de gevonden ongelijkheden aan de UvA kunnen worden toegeschreven, moet de universiteit hier wel haar verantwoordelijkheid nemen, vindt Karssen. ‘Als je ongelijke kansen ziet, betekent het niet altijd dat je de oorzaken daarvoor ook kunt wegnemen, maar je kan er wel voor corrigeren. Je kunt bijvoorbeeld programma’s ontwikkelen zoals in de Verenigde Staten, waar mensen in werkgroepen onder andere praten over hun identiteit. De vraag is of je als universiteit een actieve bijdrage wil leveren aan gelijke kansen.’