Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Publiek domein
opinie

Op z'n Duits | Aantrekkelijkheidsfeedback

Linda Duits,
12 januari 2018 - 08:06

Uiterlijk is een vorm van kapitaal. Mooie mensen worden aardiger gevonden en krijgen sneller een baan. Zelfs het verkrijgen van financiering voor je start-up gaat makkelijker als je aantrekkelijk bent. Schoonheid aan de buitenkant is een vorm van privilege en dat geldt natuurlijk het sterkst op de datingmarkt.

De foto’s die je kiest voor je profiel zijn het eerste waar potentiële partners op af gaan en op aan slaan. In de huidige tijd van swipen zijn ze zelfs het enige dat de ander doet besluiten jou naar links te bonjouren of naar rechts te bevorderen. Iedereen gaat er ook nog eens vanuit dat je weloverwogen hebt gekozen voor juist deze foto’s en dat dit het beste is dat je in huis hebt. Er zijn dan ook allemaal sites waar je een foto kunt ‘testen’: in hoeverre vinden anderen dat dit beeld overbrengt dat je betrouwbaar en vooral begeerlijk bent?

 

Het maakt daarbij natuurlijk alles uit wie de beoordeling doet. Je moeder vindt je sowieso het knapste kind ter wereld, dus haar mening is niet relevant. Ook die van grootouders en kleine kinderen kan je afschrijven als ongeïnformeerd. In een recent onderzoek veronderstellen psychologen dat studenten vooral gevoelig zijn voor hoe peers hun uiterlijk beoordelen. Ze gaan ervan uit dat studenten zo’n keuring vermijden omdat ze bang zijn voor negatieve feedback van mensen die ze als gelijke beschouwen.

Willen weten of anderen je ‘hot-or-not’ vinden hangt af van of je die anderen als een gevaar voor je zelfbeeld ziet

De onderzoekers voerden twee experimenten uit waarin deelnemers op de foto moesten maar misleid werden over de aard van de studie. Uiteindelijk draaide het om de vraag: wil je weten hoe andere mensen (kinderen, bejaarden, studenten) jouw uiterlijk hebben beoordeeld? Vervolgens moesten ze stellingen scoren als ‘If the raters found me physically unattractive, it would threaten how I think about myself’.

 

De resultaten laten een verband zien tussen bedreiging van het zelfbeeld en informatie-mijden. Willen weten of anderen je ‘hot-or-not’ vinden hangt af van of je die anderen als een gevaar voor je zelfbeeld ziet. Het effect was sterker voor vrouwen: zij zien commentaar van peers op hun uiterlijk als meer bedreigend en vermeden daarom terugkoppeling. Opmerkelijk: het effect was zwakker voor studenten van andere universiteiten. In Amsterdamse termen: wat die sukkels van de VU vinden doet er minder toe dan wat de mooiboys & chimeids van de UvA denken. Het betreft echter onderzoek onder Amerikanen en het is maar de vraag of wij evenzo angstig zijn.

 

Zoals vaak bij dit soort psychologisch onderzoek komen de auteurs niet met een verklaring voor de gevonden resultaten. Ze denken dat het te maken heeft met sociale vergelijking, maar dat blijft helaas ‘an intriguing question for future inquiry’ (p. 12).

 

Misschien moeten we terug naar de vergelijking met kapitaal. Studenten zijn vaak, net als andere jongeren, bang voor internetbankieren. Het is fijner om gewoon te leven zonder te weten dat je rekening vrijwel leeg is. Liever wachten tot je geconfronteerd wordt met de weigeringspiep bij het pinnen dan op voorhand onderkennen dat de maand weer te kort is en je beter verstandig investeert in levensbenodigdheden. Als het op financiële zaken aankomt is dat wellicht geen goede levenshouding, maar geen reet geven om wat anderen vinden van je uiterlijk lijkt me prima. Sterker, de onbevangenheid van zij die zich niet laten hinderen door hun ranking in de attractiehiërarchie is waanzinnig aantrekkelijk.