Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Foto: Publiek domein
opinie

Lekker stereotyperen | De boemerangkinderen

1 mei 2017 - 13:02
Deel op

Bij onze diploma-uitreiking voelden we de bui al hangen. Natuurkunde is een prachtvak, maar kom maar eens aan een baan waar ze je theoretische kennis waarderen. Na onze studie stonden we dus voor de bekende keuze: papier prikken voor een uitkering of voor een schamel loon nachtdiensten draaien in het AC Restaurant op de A27 bij Nieuwegein. Omdat geen haar op onze rug eraan denkt afhankelijk te zijn van de overheid, trokken we terug in bij onze ouders.

Nieuwegein is geen Amsterdam. En zelfs geen Utrecht. Maar bij onze ouders wonen had zijn voordelen. Goedkoop, we kregen de zolderkamer terug (hoewel de Hitkrant-posters waren opgeborgen) en we aten elke avond meer dan tweehonderd gram groenten. Bovendien beloofden onze ouders dat ze niet te veel achter onze vodden aan zouden zitten. Onze band was juist verbeterd sinds we uit huis waren. Gesprekken met onze vader waren niet alleen maar conflicten over hoe laat we thuis waren gekomen, we hadden het nu ook over betekenisvolle dingen. Hoe het met de hond gaat, hoe de tuin erbij staat, of oma nog vaak de deur uit komt. Dat wilden we niet kwijt.

We haalden onze Nelly Furtado-poster uit een kist en masturbeerden. Net als vroeger

‘Hou vooral geen rekening met ons,’ zei onze moeder, ‘ik vind het hartstikke leuk dat jullie er weer zijn en ik begrijp heel goed dat jullie nu volwassen zijn en een eigen leven hebben.’ Dat luchtte op. ‘Maar ik zou het wel fijn vinden als we elke avond samen eten en dat jullie minstens twee uur van tevoren even appen als jullie niet mee-eten. En niet dat het mijn zaken zijn hoor, maar ik vind het ook gezellig als jullie niet de hele dag in zo’n scherm turen met van die koptelefoons.’ We knikten en trokken snel de deur dicht naar onze kamer. Daar haalden we onze Nelly Furtado-poster uit een kist en we masturbeerden. Net als vroeger.

 

Maar na het heren enkelspel voelden we ons nauwelijks beter. We hadden echte vrijheid nodig, dus we fietsten we ’s avonds het hele teringeind naar Utrecht. Om zo snel mogelijk te vergeten dat we ook weer terug moesten, tikten we een dozijn Jägerbombs achterover. Het werkte. Hoewel we op de terugweg vier keer tegen een paaltje zijn geknald, waren we binnen een mum van tijd thuis. We zetten onze fiets in de bijschuur en kotsten om de beurt twee keer in de biobak. Met het voornemen echt heel stil binnen te komen, staken we onze sleutel in het slot. Maar dat gaf niet mee. We wrikten en wrikten en wrikten. En toen brak de sleutel.

 

Er zat maar een ding op: aanbellen. Onze vader deed open in een lichtblauwe bolletjespyjama. Wij keken net zo verbaasd naar hem als hij naar ons.
‘Waar komen jullie vandaan?’
We beantwoorden zijn vraag met een vraag: ‘Is de deur kapot?’ 
‘Zijn jullie uit geweest?’
‘Had je niet kunnen zeggen dat jullie hem op nachtslot zetten?’
‘Konden jullie niet laten weten dat jullie uitgingen?’
‘Onze sleutel is afgebroken.’
De wallen van onze vader hingen tot onder zijn neus. ‘Dat fiksen we morgen wel,’ zei hij en liet ons binnen.

 

Toen we ons roes hadden uitgeslapen zagen we een app van onze vader: ‘We moeten het vanavond even hebben over gister.’ Dat was de druppel. We pakten onze tas en namen de trein naar vrienden in Amsterdam. De volgende ochtend meldden we ons bij UWV. Als het zo moest, dan liever de overheid.