Zaterdag is het 150 jaar geleden dat de slavernij officieel werd afgeschaft. Traditiegetrouw wordt dat met Keti Koti (letterlijk vertaald: gebroken ketenen) gevierd. Masterstudent Curating Art and Cultures Lateesha Verwey herdenkt die dag elk jaar met haar Surinaamse familie.
Op 1 juli 2023 is het 150 jaar geleden dat de slavernij officieel werd afgeschaft. Weliswaar werd een decennium eerder, in 1863, slavernij al bij wet verboden, maar een groot deel van de tot slaaf gemaakten moest hierna nog tien jaar lang op de plantages werken om de ‘schade van deze maatregel’ te beperken voor de plantagehouders.
Elk jaar wordt de afschaffing herdacht en gevierd tijdens Keti Koti in het Oosterpark. Student erfgoedstudies Lateesha Verweij (25) is er elk jaar samen met haar Surinaamse familie bij. ‘Soms zeggen mensen, het is zo lang geleden. Maar dat is het niet: als je generaties gaat tellen is de slavernij nog akelig dichtbij.’
Wat betekent Keti Koti voor jou?
‘Ik heb een hele grote Surinaamse familie, en het is nogal lastig om die allemaal bij elkaar te krijgen, maar op Keti Koti zijn we er bijna allemaal. Al zo lang ik me kan herinneren vieren we de vrijheid samen en herdenken we de slavernij. Voor mij persoonlijk is Keti Koti ook een moment van reflectie. Ik vind het belangrijk stil te staan bij mijn voorouders, het verzet en het gevecht dat zij hebben geleverd zodat ik het leven kan leven dat ik wil. Er moet nog veel gebeuren, maar het is niks in vergelijking met hoe zij destijds hebben geleefd.’
‘Mijn tante en vader zijn al een tijdje bezig met het persoonlijk uitzoeken waar onze voorouders vandaan komen. Via de online archieven kun je veel vinden, je kunt nu al zover teruggaan als 1760. Bepaalde ontdekkingen worden gedeeld in onze familie-app, bijvoorbeeld foto’s van de oma van mijn oma, die vanuit Nigeria naar een plantage in Suriname werd gebracht en tot slaaf gemaakt. Toen de slavernij werd afgeschaft was ze 97. Omdat zij zoveel kinderen had en dus ‘goede slaven’ had geproduceerd, mocht ze op de plantage blijven in een huisje op het erf. Ze was zo oud dat ze nergens meer heen kon. Een heel triest verhaal.’
Hoe werkt het slavernijverleden voor jou vandaag de dag nog door?
‘Ik denk op heel veel manieren, ook op dingen die niet direct met de kleur van iemands huid te maken heeft. Maar denk aan het hele kapitalistische systeem waar we nu in leven: dat is een direct gevolg van de “VOC-mentaliteit”, zoals voormalig minister-president Jan Peter Balkenende het ooit noemde. Onze werkmentaliteit, de Gouden Eeuw, dat is hoe Nederland veel geld heeft verdiend.’
‘De keerzijde is dat dit wel over de ruggen van andere mensen is gedaan. Tijdens deze VOC-periode werden zwarte mensen ontmenselijkt en tot object gemaakt. Bij het vervoer van tot slaaf gemaakte mensen werden de zieke mensen overboord gegooid. En ik denk dat het gevoel van veel zwarte mensen, dat ze er niet mogen zijn en niet als volwaardig mens worden beschouwd, het gevolg is van deze mentaliteit van destijds. Racisme bestaat nog steeds, de scheiding tussen zwart en wit bestaat nog steeds. We zijn niet allemaal mensen, nee, we zijn witte mensen en zwarte mensen. Toen mijn tantes gingen werken, gaf mijn oma ze het advies om hun haar te steilen of een pruik op te zetten: kroeshaar werd gezien als onprofessioneel.’
Je studeerde kunstgeschiedenis. Je vertelde woensdagavond tijdens de door de UvA georganiseerde Keti Koti dialoogtafel dat je daar vaak de enige zwarte student bent. Hoe is dat voor je?
‘Ik ben als student van kleur zwaar in de minderheid. Toen ik zes jaar geleden startte met mijn bachelor, was ik van de zeventig eerstejaars de enige persoon van kleur. Ik ben het wel gewend, want op mijn middelbare school in Amsterdam-Zuid waren van de 1.600 leerlingen de zwarte leerlingen op twee of drie handen te tellen.’
‘Ik vertelde gisteren tijdens de dialoogtafel over hoe tijdens een college door een (witte) professor een werk van Rembrandt werd besproken, waarop een Moor stond afbeeld. Er ontstond discussie of we deze term nog konden gebruiken, maar deze discussie werd gevoerd door vier witte mannelijke deeltijders die in de zestig waren. Ik voelde me als enige persoon van kleur eenzaam en durfde niet zo goed iets te zeggen. Ik vertelde dit verhaal tijdens de dialoogtafel en veel mensen in de zaal herkenden het verhaal, het gevoel dat je bij binnenkomst in een ruimte direct scant of er iemand is die op je lijkt.’
Waarom is dat zo belangrijk, om iemand te zien die op je lijkt?
‘Ik denk dat het een soort primitieve behoefte is, een instinct, dat je graag ‘medestanders’ zoekt. In bovenstaande casus had het geholpen als er nog een ander persoon in de zaal was geweest die van kleur was. Dan hadden we elkaar aangekeken tijdens de discussie en er wellicht wat makkelijker iets van gezegd. Het gaat om representatie. Er is nu een film over de zeemeermin Ariel, en de reacties van jonge meisjes is: kijk, een prinses die op mij lijkt! Dat gevoel van ergens bij willen horen blijft ook als je ouder bent. In een collegezaal of een andere publieke ruimte beroep je je toch op visuele aspecten van mensen en zoek je naar een vorm van veiligheid: dan is iemand met dezelfde kenmerken als jou iets dat veilig voelt.’
Wat mis je als student van kleur bij je opleiding kunstgeschiedenis, zowel persoonlijk als inhoudelijk?
‘Ten eerste, meer donkere docenten en medestudenten. Ik had college van een donkere professor, die “Het meisje met de parel” had gerestaureerd. Zo tof om haar te zien, ik dacht: zoiets kan ik later dus ook doen. Inhoudelijk is ook opvallend dat ik in mijn bachelor een vak kreeg dat “Inleiding in de kunstgeschiedenis heette, maar wat nu veranderd is in “Inleiding in de westerse kunstgeschiedenis”. Want in het handboek stonden twee hoofdstukken die niet over de westerse wereld gingen: Egypte en de Oosterse geschiedenis. En precies deze twee hoofdstukken sloegen we in de bachelor over. Het accent lag tijdens de opleiding erg op de westerse kunst. Dat is ook een doorgesijpeld fenomeen uit het kolonialisme: de focus op kwaliteiten van het westen, waar alles het beste is. Daarmee vallen andere continenten af en dat is toch erg kwalijk.’
Hoe was het voor jou om tijdens de dialoogtafel zo’n persoonlijk verhaal te vertellen?
‘Heel mooi. Ik ben het, omdat ik ook actrice ben, wel gewend om voor een groot publiek te staan. Maar het was wel spannend omdat het zo’n persoonlijk verhaal is. Halverwege werd ik toch emotioneel. Ik hoop dat ik anderen kan inspireren en dat de nieuwe generatie zwarte kinderen niet zoals mijn vader met hun huidskleur hoeven te worstelen. Bij mij viel dat persoonlijk gelukkig mee. Ik ben van jongs af aan met theater bezig, en het is naast mijn academische loopbaan ook fijn zo praktisch bezig te zijn, en mijn pijn en de misstanden in de wereld van nu op een creatieve manier te kunnen uiten en op deze manier mijn stem te laten horen.’