Angst dat je begeleider ’s avonds bij je voor de deur staat, eetstoornissen, psychische klachten en zelfs gedwongen opname in een kliniek. Voor sommige promovendi verandert hun promotieonderzoek door een gebrekkige begeleiding in een martelingLees hier de reactie van rector magnificus Karen Maex op de verhalen. ‘Dat je zelf je grootste vijand wordt, dat gun je niemand.’
Iedereen kent wel een verhaal van iemand anders op een afdeling die weleens een promovendus in tranen zijn bureau leeg heeft zien maken. Maar bijna niemand wil er ooit over praten. Falen in een promotietraject is meer dan falen in een studie, of in werk. ‘Een proefschrift staat heel dicht bij je zelf,’ vertelt Sarah Eskens van de Centrale Promovendiraad van de UvA. ‘Het is jouw onderwerp, het is jouw eerste grote onderzoek en nog belangrijker: het is jouw meesterproef. Met een proefschrift laat je zien dat je goed genoeg bent om wetenschapper te zijn. Dat levert toch druk op.’ Falen in je promotieonderzoek voelt meer dan andere zaken als een persoonlijk falen.
Promoveren doe je echter niet alleen. Iedere promovendus heeft een promotor, een hoogleraar onder wiens vleugel hij of zij onderzoek doet. Aangezien het aantal promovendi de laatste decennia zeer sterk is gegroeid hebben promotoren soms wel meer dan tien promovendi onder zich. In de praktijk hebben veel promovendi daarom naast een promotor ook een dagelijks begeleider, vaak een docent of onderzoeker. Die promotor of begeleider kun je als promovendus niet kiezen, die krijg je toegewezen. Maar wat nu als het niet klikt tussen jou en je begeleider en promoveren daardoor een dagelijkse kwelling wordt, of sterker nog: dat je begeleider je actief tegenwerkt?
‘Ik kende mijn begeleider al, omdat ik mijn afstudeerscriptie bij haar had geschreven. Toevallig was er net bij haar een promotieplek vrijgekomen waarbij je zelf je onderwerp mocht kiezen. Ideaal! Ik schreef een voorstel, maar tot mijn verbazing kaapte mijn begeleider mijn voorstel en moest ik vervolgens op mijn eigen voorstel solliciteren. Gelukkig kreeg ik de plek, maar ze voegde er wel aan toe dat er eigenlijk een betere kandidaat was. Die was het uiteindelijk niet geworden omdat die nooit televisie keek. Dat vond ik raar, want het hele onderzoek ging over televisie.’
Altijd commentaar
‘Nog voordat ik daadwerkelijk begon kwam er een collega naar me toe die zei: “Je gaat gegarandeerd ruzie met haar krijgen, bereid je daarop voor”. Toch was ik in het eerste jaar best vrolijk, al moest ik wel vaak privédingen voor haar doen zoals tickets voor conferenties boeken. Ook belde ze me minstens een keer per dag. Ik had geen idee of dat normaal was of niet, wist ik veel wat promoveren inhield. Wat wel raar was, was dat ik niet in de PhD-club, die bij mijn onderwerp paste, mocht zitten. De hoogleraar die de groep voorzat had ruzie met mijn begeleider en wilde mij er daarom niet bij. Achteraf gezien heb ik wel begrip voor die hoogleraar. Wat ik ook vreemd vond was dat ik mijn medepromovendi nooit iets mocht vertellen over mijn onderzoek. Mijn begeleider was bang dat anderen ermee vandoor zouden gaan.
Langzamerhand kwam ik erachter dat ze mijn stukken nauwelijks las. Ze had wel altijd commentaar, maar dat ging altijd over iets anders. Dan weer was het niet complex genoeg, dan vond ze dat ik niet goed schreef, dan weer kon ze aan mijn teksten zien dat ik existentiële angsten had. Ze psychologiseerde altijd van alles bij mijn teksten. Ze heeft er zelfs een paar keer op aangedrongen dat ik in therapie zou gaan, omdat ze me anders niet wilde begeleiden. Als een begeleider dat over je zegt, ga je toch aan jezelf twijfelen.’
Catfight
‘Na tweeënhalf jaar ging het echt mis. Ik had 42 diepte-interviews gedaan voor mijn onderzoek. Die gingen over reflectie op bepaalde onderwerpen in televisieseries. Mijn begeleider eiste die interviews op om te gebruiken voor een artikel over teruglopend mediagebruik bij jongeren, een totaal ander onderwerp. De waarschuwende collega heeft me toen opnieuw bijgestaan. Zij zei dat het echt niet normaal was en dat ik het echt niet moest afgeven. Ik heb toen die jongen die me voor mijn promotie al had gewaarschuwd gebeld om het met hem te bespreken. Hij verwees me door naar de onderzoeksdirecteur. Van hem hoorde ik dat haar eerste promovendus al had geklaagd, maar dat die klacht werd afgedaan als een soort catfight tussen promovendus en begeleider. Ik heb toen contact opgenomen met deze eerdere promovendus en we hebben een goed gesprek gevoerd. Een tweede promovendus werd op de afdeling afgeschilderd als een zeikerd, die te veel vroeg van zijn begeleider. Hij heeft psychisch veel geleden en werd weggezet als een soort sukkel die niet goed genoeg was. Op een gegeven moment was hij echt bang dat ze een keer bij hem zou aanbellen ’s avonds. Na zijn promotieonderzoek is hij direct naar het buitenland verhuisd.’
Geldkwestie
‘Ik was dus al de derde die klaagde. Dat is mijn mazzel geweest. Toen ik mijn verhaal vertelde aan die onderzoeksdirecteur werd hij woest op mijn begeleider. Zij is per direct van alle promovendi afgehaald en ik kreeg een nieuwe begeleider. Achteraf denk ik dat het een geldkwestie was. Ik was al behoorlijk ver in mijn promotie. Sterker nog, ik was al bijna klaar. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik wilde stoppen als zij mijn begeleider zou blijven. Dan was de afdeling mijn promotiebonus [een universiteit krijgt 90.000 euro voor een succesvolle promotie, red.] misgelopen.
Mijn promotie is uiteindelijk heel goed gegaan. Haar is heel stellig gevraagd om niet op mijn promotie te komen, het werd haar praktisch verboden. Toen ik het cortège zag waren daar bijna alle hoogleraren van mijn instituut bij. Dat heeft me veel goed gedaan. Met de uiteindelijke promotor heb ik ook nog steeds contact. Naar aanleiding van mijn promotie zijn de regels binnen mijn instituut aangescherpt.
Wat mij opviel is dat hoogleraren elkaar de hand boven het hoofd houden. In het bedrijfsleven zou zo iemand na twee klachten al buitengesmeten zijn, maar aan de universiteit wordt dat op de een of andere manier gedoogd. Mijn begeleider heeft eerst nog op een andere UvA-faculteit gewerkt en daarna bij nog twee universiteiten. Dat vond ik erg vreemd: de wetenschap is best een klein wereldje, en als je een keer rondbelt moeten dit soort verhalen toch opduiken?
Vorig jaar werd ik gebeld door iemand die nu bij haar promoveerde en via-via had gehoord dat ik ook door haar begeleid was. Ze vertelde me precies dezelfde verhalen die ik had meegemaakt. Dat maakte me verdrietig. Tegenwoordig raad ik iedereen die ook maar overweegt om met haar samen te werken of onder haar te promoveren het ten stelligste af. “Tenzij je suïcidaal bent, moet je het niet doen,” is mijn standaardreactie.’
‘Na mijn studie heb ik acht jaar gewerkt, maar wetenschap bleef mijn droom. Dus solliciteerde ik naar een functie van junior-docent bij de UvA. Daarin krijg je op papier 60 procent onderzoekstijd en 40 procent onderwijstijd. In die onderzoekstijd moet je dan je proefschrift schrijven. Mijn traject zou zes jaar duren, wat neerkomt op ongeveer drie jaar voor mijn promotieonderzoek. Dat gebeurt vaker: de universiteit gaat er dan vanuit dat je na die tijd zo ver bent dat je niet meer stopt en in je eigen tijd verder gaat met het onderzoek.
Aan het einde van mijn eerste halfjaar, waarin ik dus drie maanden onderzoekstijd had, leverde ik mijn onderzoeksbegeleidingsplan in. Ik heb niet het idee dat mijn promotor en mijn dagelijks begeleider daar veel aandacht aan hebben besteed. Als je promoveert ga je in het begin enorm veel kennis verzamelen en dan kun je het gevoel krijgen dat je het niet meer kunt overzien. Met het groeien van kennis groeien namelijk ook de vragen die je hebt. Een goede promotor moet daarop inspelen. Ik vergelijk het altijd met een boom. Door al die kennis groeit de boom, maar op een gegeven moment moet die boom gesnoeid worden om vruchten te kunnen dragen. Als dat niet gebeurt, wordt de boom zo groot dat hij het niet redt. Mijn promotor deed dat niet en ik denk dat hij niet de enige is. Ik ken binnen mijn faculteit geen enkele promotor die de uren die ervoor staan daadwerkelijk aan begeleiding besteedt.’
Andere werkwijze
‘Tijdens mijn onderzoek kwam ik erachter dat mijn promotor geen al te beste voorgeschiedenis had als het op begeleiding van promovendi aankwam. Voor mij was een promovendus gesneuveld en er gingen allerlei verhalen over zijn begeleidingscapaciteiten. Zo kon mijn begeleider volgens collega’s niet omgaan met mensen die een andere werkwijze hadden dan hij. Hoewel ik het op persoonlijk vlak goed met hem kon vinden, kwam ik er vrij snel achter dat ik zo iemand met een andere werkwijze was. Ik begon met mijn onderzoek in het Engels omdat veel bronnen Engels waren en dit de eventuele publicatie ten goede zou komen. Hoewel ik in een Engelstalig land heb gestudeerd oordeelde mijn begeleider dat mijn Engels niet goed genoeg was. Hij wilde dat ik in het Nederlands verder ging. Toen ik dit terloops ter sprake bracht bij de promovendi-docent adviseerde zij me dringend om vast te houden aan het Engels, omdat het van belang is één taal te blijven hanteren bij het denken, en niet steeds te wisselen. Ze zei dat je daarvoor tijd moest krijgen, maar mijn promotor was onwrikbaar. In zo’n geval moet je je er als promovendus bij neerleggen.
Een jaar later leverde ik een eerste opzet tot een hoofdstuk in. Normaal gezien zou dat het moment zijn waarop je te horen krijgt of je door mag met je onderzoek of niet. In het hoofdstuk deed ik mijn methode uit de doeken: ik wilde in eerste instantie geen jurisprudentieonderzoek doen, maar vooral op de theorie ingaan. Ik dacht dat ik dat goed had verdedigd, maar mijn promotor ging op geen van mijn argumenten in. Hij vond mijn voorstel onacceptabel en verlengde mijn contract met drie maanden om het jurisprudentieonderzoek te doen. Hij zei dat het een blijk van vertrouwen was, maar het voelde alsof de aarde onder mijn voeten weggleed. Dat is bizar weinig: andere promovendi deden daar zeker een halfjaar over.’
Eetstoornis
‘Op dat moment raakte ik echt de weg kwijt. Ik was letterlijk met stapels arresten aan het schuiven, aan het categoriseren en belangrijker nog: aan het vertalen, omdat bijna alle jurisprudentie in het Engels was. Ik durfde in die weken niet meer op mezelf te vertrouwen, bladerde steeds weer terug naar arresten die ik al had gelezen, omdat ik niet zeker wist of ik het goed had gedaan. Ik ontwikkelde in die tijd een soort eetstoornis en andere dwanggedachten. Ik was wel obsessief met van alles bezig. Achteraf gezien denk ik dat ik dat deed om het gevoel te krijgen toch nog ergens de controle over te hebben. Ik vond het nog wel meevallen als ik andere promovendi hoorde. Ik ken promovendi met grotere problemen, één promovendus die ik kende werd van begeleider naar begeleider doorgeschoven en moest steeds haar plan aanpassen. Een ander is uiteindelijk zelfs opgenomen in een kliniek.’
Spullen pakken
‘Toen ik na drie maanden mijn jurisprudentieonderzoek inleverde, stond mijn promotor op de ochtend dat we het zouden bespreken ineens in mijn kamer. Hij zei: “Ik vond het niet eerlijk je de hele dag te laten wachten.” Hij vertelde me dat mijn contract niet zou worden verlengd. Mijn Nederlands zou te gebrekkig zijn. Ik zei hem dat dat klopte, maar dat het kwam omdat ik in drie maanden passages uit tientallen arresten naar het Nederlands moest vertalen. Ik wilde daar graag nog aan schaven, maar daar had ik de tijd niet voor. De ideeën en het raamwerk dat ik had opgezet en uitgedacht moesten toch wel duidelijk zijn. Konden we het daar niet over hebben? Maar ze waren onwrikbaar: ik kon mijn spullen pakken. Over de inhoud is het tot mijn grote frustratie niet eens gegaan.
Die dag heb ik heel erg veel gehuild. Het was echt een grote knauw voor mijn zelfvertrouwen, maar vrij snel kon ik al zeggen dat het niet alleen aan mij lag, maar ook aan de begeleiding en de onverenigbaarheid van karakters. Dat kwam ook omdat alle andere promovendi me vertelden dat zij dachten dat promoveren echt iets voor mij was en dat ik het met een andere promotor en dagelijkse begeleider waarschijnlijk wel gehaald zou hebben.
Toch ben ik in de nasleep bij een psycholoog beland waarbij ik nog steeds loop. Bijna al mijn vrienden hebben vergelijkbare problemen opgelopen. Een vriendin van mij zegt weleens: “Sommige mensen groeien op in oorlogstijd, anderen gaan scheiden of hebben gescheiden ouders en wij doen een PhD.” Nu wil ik niet insinueren dat oorlog even erg is als een promotietraject, maar geestelijk werd ik mijn grootste vijand. Ik wist niet meer wie ik was en wat ik deed. Dat wens je niemand toe, dat is echt verschrikkelijk.
Mijn droom is nog steeds om ooit te promoveren, want onderzoeken is nog steeds mijn ideaal. Ik heb ook een paar keer opnieuw gesolliciteerd, maar ben het niet geworden. Als ik de loterij zou winnen zou ik me morgen inschrijven als buitenpromovendus en gaan promoveren naast het werk dat ik nu doe.’
‘Ik was eigenlijk nooit van plan te promoveren, maar toen ik afstudeerde wees mijn begeleider me op de mogelijkheid. Ze hielp me ook bij het maken van mijn onderzoeksplan, op basis waarvan ik werd aangenomen. Daar was ik blij mee, ik hou wel van een uitdaging. Mijn promotie was zo opgebouwd dat er na één jaar een groenlichtgesprek kwam en je daarna nog drie jaar kreeg om je onderzoek af te maken. Ik had vooraf gehoord dat het eerste en het laatste jaar van een promotie het moeilijkst zijn. Dat was ook bij mij het geval. Er zijn weinig momenten geweest dat ik het echt leuk vond. Ik had wel een fijne afdeling met aardige mensen, dus je hebt wel het gevoel dat je deel uitmaakt van een gemeenschap, maar je hebt zeker in het begin eigenlijk geen idee waar je mee bezig bent. Dat is ook een van de dingen die het voor mij zwaar maakten: je weet niet wat er van je verwacht wordt. Ze zeggen je bij wijze van spreken de eerste dag: “Kom maar met iets briljants op de proppen en we zien je over een maand wel weer”.
Als ik er nu op terugkijk kreeg ik in dat eerste jaar al symptomen van de psychische problemen waar ik later last van heb gekregen. Promoveren is een zwaar proces, onder meer omdat je heel vaak het idee hebt dat je aan het zwemmen bent. Elke zwakke kant komt na verloop van tijd naar boven. Ik ben zelf gevoelig voor de winterdip, maar de jaren ervoor had ik er weinig last van gehad omdat ik energie haalde uit andere dingen. Maar dat eerste jaar was ik al een beetje depressief, simpelweg omdat ik geen energie haalde uit mijn promotie. Mijn groenlichtgesprek na een jaar ging goed. Ik was zenuwachtig, maar wist wel ongeveer wat mijn begeleiders van mijn onderzoek vonden, dus heb nooit gedacht dat ik niet door mocht. Sowieso ging op mijn faculteit in dat jaar meer dan 90 procent door na dat gesprek. Maar je moet niet denken dat ik allemaal veren in mijn reet gestoken kreeg. Dat krijg je als promovendus eigenlijk nooit, je krijgt vier jaar lang alleen maar kritiek. Dat maakt het ook zo’n zware onderneming.’
Niet zeuren
‘In het tweede en derde jaar kreeg ik langzamerhand steeds minder tijd voor mijn onderzoek, omdat mijn onderzoeksgroep ons als promovendi voor veel andere activiteiten inzette. Een mooie kans, want we kwamen in contact met veel andere wetenschappers, maar het zorgde wel voor veel werkdruk. Achteraf gezien heb ik in die tijd mijn grenzen ook niet goed bewaakt. Ik denk dat mijn promotor de onvrede en de werkdruk merkte. Mijn promotor is een briljante wetenschapper, maar had het zelf ook zo druk dat andere mensen vaak de meer sociale contacten voor hem onderhielden. Degene die dat in dit geval deed, gaf ons het gevoel dat we eigenlijk niet mochten zeuren door de mooie kansen die we kregen. Dat loste de druk dus niet op.
Toen het voor mij eigenlijk al niet meer ging, hebben we het probleem als promovendi toch weer aangekaart bij de leiding van ons project. Mijn promotor is daar heel fijn mee omgegaan en schrapte taken, maar voor mij was het al te laat. Ik heb een burn-out gekregen, waardoor ik twee maanden alleen maar thuis heb gezeten en tien maanden minder heb gewerkt. De mensen die voor mij waren begonnen, hebben helemaal geboet voor die druk; van hen is uiteindelijk bijna niemand gepromoveerd.
Op het moment dat ik langzaamaan terugkwam na mijn burn-out, hebben mijn begeleiders me wel ruimte gegeven om te herstellen. Ik hoefde me alleen te richten op mijn onderzoek en ze zeiden vaak dat ze vertrouwen in me hadden. Desalniettemin had ik soms het gevoel dat ze me minder serieus namen nadat ik een burn-out had gehad.’
Huilbuien
‘Ik vond het verschrikkelijk om weer te beginnen. Ik had zo’n tegenzin om weer aan het project te werken waar ik een burn-out van had gekregen. Op maandagen had ik soms een paar huilbuien als ik na het weekend weer moest beginnen.
Na iets meer dan vier jaar leverde ik voor het eerst een volledige versie in. Alle hoofdstukken had ik al eens voorgelegd en sommige had ik tot driemaal toe al herschreven na commentaar. Op die volledige versie kwam nog zoveel kritiek dat ik meteen zag dat ik nog minimaal een half jaar bezig zou zijn. Dat is het moeilijke aan het laatste jaar: je hebt een marathon gerend en dan verleggen ze ineens de finishlijn, en nog een keer, en nog een keer. Dat is zó slopend.
Terugkijkend denk ik dat mijn begeleiders te streng geweest op de inhoud en te weinig aan het proces hebben gedacht. Ze wilden echt perfectionisme 3.0. Meerdere promovendi in mijn groep zijn ook na vier jaar uitgestroomd zonder ooit hun proefschrift te hebben verdedigd, omdat ze aan het eind nog heel veel kritiek kregen. Zelfs mensen tegen wie ik heel erg opkeek, haalden het niet. In mijn onderzoeksgroep is daardoor bijna niemand binnen vier jaar gepromoveerd. Ik was na vijfenhalf jaar een van de eersten. Ik vind dat mijn begeleiders zich bewust moeten zijn van wat ze op deze manier van promovendi vragen. Ik zou nooit opnieuw promoveren. Ik had al die jaren een veel gelukkiger mens kunnen zijn.’
De namen van Sonja, Ilse en Lena zijn op hun verzoek gefingeerd. Hun echte namen zijn bij de redactie bekend en de redactie heeft zich ingespannen de genoemde feiten en situaties zo veel mogelijk te verifiëren.
Volgens Sarah Eskens, promovendus aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en bestuurslid van de Centrale Promovendiraad van de UvA, zijn problemen met promovendi een taboe aan de universiteit. Eskens ziet ‘dat promovendi vaak ambitieus en nieuwsgierig zijn, maar ook zelfkritisch en perfectionistisch. Dat leidt ertoe dat ze zichzelf veel bevragen. Als je dan faalt met je proefschrift, kan dat voelen als een heel persoonlijk falen en daar kun je je misschien voor schamen.’
De kritische en perfectionistische aanleg van promovendi kan er volgens de Centrale Promovendiraad ook aan bijdragen dat veel promovendi psychische klachten krijgen. Zo bleek uit onderzoek van de Centrale Promovendiraad in 2016 dat één op de drie UvA-promovendi mogelijk klinisch depressief is. Uit een vergelijkbaar onderzoek aan de Universiteit Leiden bleek dit voorjaar dat 38 procent een verhoogd risico heeft op mentale problemen. Als er dan sprake is van een slechte begeleiding, kan dat de problemen van promovendi verder vergroten. De Centrale Promovendiraad ziet dat er een spanning zit bij de begeleiding van promovendi. ‘Aan de ene kant ben je afhankelijk van je promotor. Als wetenschapper kun je met collega’s overleggen over een artikel of je onderzoek, maar uiteindelijk ben jij degene die beslist wat je opschrijft. Maar als promovendus heb je de goedkeuring van je promotor nodig, dus dan is het moeilijker om hem of haar aan te spreken op de begeleiding. Aan de andere kant worden hoogleraren niet beoordeeld of gecontroleerd op hoe ze promovendi begeleiden. Zeker op een gedecentraliseerde universiteit als de UvA zijn hoogleraren erg machtig. De decaan is op papier de enige die een hoogleraar kan aanspreken, maar dat gebeurt zelden.’